In elke zin staat een gezegde. Een gezegde vertelt ons wat er in een zin gebeurt. Hierbij hebben we twee opties: iets of iemand doet iets, of iets of iemand is iets. We onderscheiden ook twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. Bij het gezegde horen in ieder geval alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm. Voordat je het gezegde invult, moet je eerst weten of je te maken hebt met een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde.
Om erachter te komen met welk soort gezegde je te maken hebt, moet je eerst het belangrijkste werkwoord in de zin vinden. Volg je de volgende stappen om het belangrijkste werkwoord te vinden:
Vb. Jos zou een kilo aardappelen moeten gaan halen.
Jos moet een kilo aardappelen gaan halen.
Jos gaat een kilo aardappelen halen.
Jos haalt een kilo aardappelen.
Het werkwoord halen is het werkwoord dat als laatste overblijft en is dus het belangrijkste werkwoord.
Nu je het belangrijkste werkwoord gevonden hebt, bepaal je of dit werkwoord een koppelwerkwoord is. Een werkwoord moet aan twee eisen voldoen voordat we het een koppelwerkwoord noemen. Hiervoor moet je de volgende twee vragen met 'ja' kunnen beantwoorden:
Vb. Bram is in de vakantie erg ziek geweest.
belangrijkste werkwoord: geweest
1. 'geweest' komt van het werkwoord 'zijn', dus: ja
2. Bram = erg ziek, dus: ja
Twee keer 'ja', dus geweest is een koppelwerkwoord.
Bram is in de vakantie naar Spanje geweest.
belangrijkste werkwoord: geweest
1. 'geweest' komt van het werkwoord 'zijn', dus: ja
2. 'naar Spanje' of 'in de vakantie' is geen eigenschap van het onderwerp (Bram), dus: nee
Niet twee keer 'ja', dus geweest is hier geen koppelwerkwoord.
Als het belangrijkste werkwoord wel een koppelwerkwoord is, heeft de zin een naamwoordelijk gezegde.
Als het belangrijkste werkwoord geen koppelwerkwoord is, heeft de zin een werkwoordelijk gezegde.