Schrijfvaardigheid gaat niet alleen om het schrijven van hele teksten, maar ook om goed formuleren. Bij de meeste zinnen gaat dat goed, maar dat is niet altijd zo. In de komende twee hoofdstukken leer je de volgende formuleerfouten herkennen en verbeteren:
Elke taal kent een standaardvolgorde van zinsdelen. Dat wil zeggen dat de verschillende zinsdelen die je kent van redekundig ontleden (onderwerp, persoonsvorm, gezegde, etc.) elk een eigen standaardplaats in de zin hebben. In het Nederlands kennen we twee standaardvolgorden: één voor hoofdzinnen en één voor bijzinnen. Deze zijn als volgt:
HZ: onderwerp - persoonsvorm - overige zinsdelen
BZ: onderwerp - overige zinsdelen - gezegde
Als we het hebben over juiste of onjuiste inversie, dan kijken we alleen naar de volgorde van hoofdzinnen.
In hoofdzinnen is de standaardvolgorde dus: ow - pv - rest. Soms zetten we het onderwerp echter achter de persoonsvorm, in plaats van ervoor. Dit noemen we inversie. Dat is niet per definitie fout. Inversie is toegestaan, zolang de hoofdzin voldoet aan één van de volgende drie eisen:
Hieronder zie je voor elke situatie een voorbeeld:
In de bovenstaande voorbeelden is dus sprake van inversie. Dit is echter geen probleem, omdat de zinnen voldoen aan één van de drie genoemde eisen.
Inversie wordt wel een probleem als de zin niet voldoet aan één van die eisen. Dat noemen we dan onjuiste inversie of foutieve inversie. Lees de volgende zin maar eens:
* Het sneeuwde gisteren en kon ik dus een sneeuwpop maken.
In deze zin zijn het onderwerp (ik) en de persoonsvorm (kon) omgedraaid, waardoor er sprake is van inversie. De zin voldoet echter niet aan één van de drie eisen: het is geen vraagzin, er staat geen ander zinsdeel voor de pv en er staat geen bijzin voor de pv. Dat betekent dat we hier te maken hebben met onjuiste inversie.
Nog een voorbeeld:
* Mijn oom werkt ploegendiensten en zal hij dus soms overdag moeten slapen.
Ook deze inversie (zal hij) is onjuist, omdat de zin niet voldoet aan één van de drie eisen.
Maak de onderstaande opdracht. Controleer of de zin aan één van de eisen voldoet en bepaal dan of de inversie juist of onjuist is.
Nu je weet wat inversie is en hoe je onjuiste inversie kunt herkennen, is het belangrijk dat je het leert verbeteren. Onjuiste inversie kan je op twee manieren verbeteren. Je kunt:
We pakken het eerste voorbeeld er weer bij:
* Het sneeuwde gisteren en kon ik dus een sneeuwpop maken.
Draai het onderwerp en de persoonsvorm om:
Het sneeuwde gisteren en ik kon dus een sneeuwpop maken.
Zet een ander zinsdeel voor de persoonsvorm:
Het sneeuwde gisteren en dus kon ik een sneeuwpop maken.
Let op: in dit laatste geval moet er wel nog een extra zinsdeel naast het onderwerp en gezegde in de zin staan. Als dat er niet is kan je geen ander zinsdeel voor de persoonsvorm plaatsen. Lees de volgende zin:
* Het stormde gisteren en regende het.
In de tweede hoofdzin (regende het) staat geen ander zinsdeel dan de persoonsvorm en het onderwerp. Om deze onjuiste inversie te verbeteren, kan je dus alleen het onderwerp en de persoonsvorm weer omdraaien.
Nog een voorbeeld:
* Mijn oom werkt in ploegendiensten en zal hij dus soms overdag moeten slapen.
Mijn oom werkt in ploegendiensten en hij zal dus soms overdag moeten slapen.
Mijn oom werkt in ploegendiensten en soms zal hij dus overdag moeten slapen.
Verbeter in de onderstaande opdracht de zinnen met onjuiste inversie uit opdracht 1.
Vind je het nog lastig? Bekijk dan de onderstaande video.