Vorig jaar hebben we alle regels voor werkwoordspelling al geleerd. Kijk hier nog eens terug.
Bij werkwoordspelling volgen we de volgende stappen:
Stap 1: Is het werkwoord een persoonsvorm?
Als het werkwoord een persoonsvorm is, moet je nog denken aan de tijd, het getal en gebiedende wijs.
Stap 2: Is het geen pv dan kan het de volgende soort werkwoorden zijn:
a. infinitief
b. voltooid deelwoord
c. onvoltooid deelwoord
d. bijvoeglijk gebruikt werkwoord (dit is bij taalkundig ontleden een bijvoeglijk naamwoord)
Heb je nog extra uitleg nodig? Kijk nog eens terug op de website van vorig jaar of bekijk deze prezi.
Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels voor zwakke werkwoorden.
Dus; is het de persoonsvorm? Dan gebruik je het volgende schema:
tt | vt | |
ik | stam | stam +te/de |
hij | stam+t | stam +te/de |
wij | hele werkwoord | stam +ten/den |
Bijvoorbeeld: racen
tt | vt | |
ik | race | racete |
hij | racet | racete |
wij | racen | raceten |
Denk niet: "Maar dat staat raar", werkwoordspelling is makkelijk als je de regels toepast. Let vooral op je stam! Want die komt steeds terug.
Let op: de stam van racen is niet rac, want dat spreek je anders uit. Het is dus race.
Om erachter te komen of er nu -te of -de achter komt in de verleden tijd, gebruik je het 't kofschipx
Racen -en = rac; de c zit in het 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -te. stam+ te: racete
Bloggen - en = blog; de g zit niet in 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -de. stam+ de: blogde