Jona Oberski is geboren op 20 maar 1938 in Amsterdam. Jona Oberski is een Nederlandse schrijver van Joodse afkomst. Hij is vooral beroemd om het boek Kinderjaren.Oberski verhuisde een paar jaar voor de tweede wereldoorlog van Duitsland naar Nederland. Ook in Nederland brak de oorlog uit en dus kwam hij in allerlei kampen terecht. Hij overleefde de oorlog wel. Daarom schreef hij het boek Kinderjaren. Dit heeft hij opgedragen aan zijn pleeggezin.
De eerste persoon, de ik-figuur, is duidelijk de hoofdpersoon. Zijn naam wordt nergens in dit verhaal genoemd, ook zijn leeftijd is niet helemaal bekend, hij is in het begin van het boek zo rond de vier jaar. Hij snapt duidelijk niets van de oorlog, hij blijft een kind en blijkt vriendjes belangrijker vinden dan de dood van zijn vader. Er is geen grote ontwikkeling te zien in het verhaal, wel wordt hij wat 'volwassener'.
De volgende personen zijn bijfiguren:
Moeder beschermt de ik-figuur tegen de buitenwereld, ze houdt veel van hem. Als haar man dood gaat is de ik-figuur de enige die ze nog over heeft. Er is niet zo heel veel over haar bekend.
Vader werkte voor de oorlog op een kantoor. Omdat vader in een ander deel van het kamp zit, komt hij niet zo vaak voor in het verhaal. Wel wordt er veel over hem gesproken, het is een aardige man.
Trude is een vriendin van moeder, zij zit in dezelfde kampen als het gezin van de hoofdpersoon. Vanaf de dood van moeder zorgt zij samen met Eva voor hem, tot dat er een pleeggezin zich aanmeldt.
Eva wordt na de bevrijding samen met de hoofdpersoon en Trude ondergebracht in de villa van de Duitser. Zij zorgt ervoor dat de hoofdpersoon weet dat zijn moeder is overleden, omdat Trude dat niet wilde vertellen.
Meneer Paul en mevrouw G. (tante Lisa) zijn de pleegouders van de hoofdpersoon, als zijn ouders zijn overleden. Meneer Paul werkte voor de oorlog bij vader op kantoor. Tante Lisa is zijn vrouw.
De Joodse kampervaring in de Tweede Wereldoorlog, gezien vanuit het oogpunt van een klein Joods jongetje.
Dit boek is in chronologische volgorde geschreven en er zijn bijna geen flashbacks. Hieraan is duidelijk te merken dat het verhaal door een kind verteld wordt. De kinderjaren van de Joodse kleuter zijn beschreven van ongeveer 3- tot ongeveer 8-jarige leeftijd en speelt tijdens de Tweede Wereldoorlog en de periode direct na de bevrijding. Het jongetje leeft van dag tot dag en kijkt niet ver voor- of achteruit. Later schrijft de inmiddels volwassen Jona hierover door een terugblik in de tijd.
De verteller van het verhaal is een kind, die in een ik-perspectief verteld. Je kent de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon, de ik-figuur. Hij vertelt hoe hij zijn omgeving ervaart. Dit zorgt ervoor dat, zoals al eerder vermeld, er dingen gebeuren die voor volwassenen heel spannend zijn, maar die door een kind worden verteld en dat kind begrijpt lang niet alles. Het wordt dus ook ‘gewoon’ verteld, zonder enige vorm van spanning.
Het boek gaat over de belevingswereld van een klein Joods jongetje tijdens de Tweede Wereldoorlog en de periode direct na de bevrijding. In het begin van het boek is het jongetje 2 à 3 jaar. Dan wordt hij samen met zijn moeder naar het concentratiekamp “Westerbork” gebracht, maar het blijkt een vergissing te zijn. Ze zijn nog niet aan de beurt, dus gaan ze met een week weer naar huis. De ouders van het jongetje gaan heel lief en gezellig met hun kind om, in een omgeving die steeds moeilijker wordt voor Joodse mensen. De eerste keer dat het kind, de ik-figuur van het boek, iets merkt van Jodenhaat, is als het zoontje van de kruidenier hem in de zandbak plaagt en zijn jas (met ster) een Jodenjas noemt.
Na een tijdje moet het hele gezin naar “Westerbork”. Ze denken dat ze van daaruit naar Palestina zullen gaan, hoewel ze dit maar half geloven. Het is hun enige houvast. Van “Westerbork” worden ze per trein naar het concentratiekamp “Bergen-Belsen” vervoerd. In “Westerbork” waren vader, moeder en kind nog samen, maar hier zien ze vader nooit. De kinderen mogen met een stelletje om beurten mee gamellen (=eetketeltjes) ‘schoonmaken’. Dit houdt in dat ze de aardappelrestjes uit de pan schrapen en opeten. Dit is een buitenkansje, want er is weinig eten. De ik-figuur begrijpt er de eerste keer niks van. Hij is nog te klein en denkt alleen dat hij er niet bij kan om te helpen. Zijn moeder was eerst boos op hem, omdat hij niks had gegeten, maar zorgt dan dat hij het de volgende keer begrijpt. Pas als vader jarig is, kunnen ze een ontmoeting met hem regelen. De ik-figuur eet slecht en zijn moeder probeert hem steeds te pushen om meer te gaan eten, behalve de laatste tijd voor deze ontmoeting met vader. Deze krijgt een ‘verjaardagstaart’ van opgespaarde brood- en aardappelresten. De ik-figuur herkent zijn vader nauwelijks meer, zo erg is deze veranderd. De volgende keer dat hij zijn vader ziet, is deze doodziek en sterft. De grotere kinderen halen dan nog een griezelige grap met hem uit. Om erbij te horen wordt hij opgesloten in het ‘ketelhuis’, wat later het ‘knekelhuis’ blijkt te zijn. Hier liggen alle doden, ook losse armen en benen. De ik-figuur kan zijn vader gelukkig niet vinden tussen alle doden. Vlak voor de bevrijding worden alle Joden in een stilstaande trein gezet. De ik-figuur zijn moeder wil hem, als hij wakker wordt uit zijn slaap, laten geloven dat de trein al twee weken naar Palestina aan het rijden is, maar hij weet dat dit niet waar is. Zijn moeder is op dat moment al ziek. Als blijkt dat de moffen gevangen genomen worden, heeft zij hier al geen belangstelling meer voor. Tante Trude, die ook in de trein zit, zorgt verder voor de ik-figuur. Toen de trein werkelijk aan het rijden was, stopte deze in het plaatsje Tröbitz. Hier sterft de moeder van de ik-figuur. Hierbij is hij zelf niet aanwezig. Als hem verteld wordt dat zijn moeder dood is, wordt de ik-figuur ernstig ziek met hoge koorts. Hij overleeft het nog maar net. Als ze met de auto van de Canadezen naar Amsterdam mee terug rijden, laat tante Trude hem uiteindelijk bij meneer Paul en zijn vrouw achter. Deze man is een vroegere collega van zijn vader geweest. Meneer Paul en zijn vrouw worden zijn pleegouders. Hij is dan bijna acht jaar. Aan het eind van het verhaal zegt hij dat ze heel wat met hem te stellen hebben gehad.
Ik vond dit boek interessant om te lezen, omdat het verteld werd vanuit de ik- persoon. Dit was bij dit verhaal erg interessant, omdat de hoofdpersoon niet altijd wist wat er aan de hand was omdat hij nog zo jong was. Zo kon je zien wat hij dacht dat er aan de hand was en hoe hij over sommige dingen dacht.
Ook vond ik het een leuk boek omdat het een autobiografie is. Het is dus door iemand geschreven die het ook daadwerkelijk heeft meegemaakt. Dat vond ik leuk omdat je jezelf dan nog meer kan inleven in een boek.
Ook vond ik het boek wel makkelijk doorlezen. Ze gebruikte niet te veel moeilijk woorden. Dat vond ik erg fijn. Ook vond ik het onderwerp zelf interessant en was het op sommige stukken ook een beetje spannend waardoor je door bleef lezen. Dit vond ik fijn want zo had ik het boek vrij snel uit.
Wat ik minder leuk vond aan het boek is dat je niet echt precies weet hoe het nou echt afloopt met de hoofdpersoon. Het is namelijk zo dat je wel weet dat hij in een pleeggezin terecht is gekomen, maar eigenlijk wist je niet echt hoe hij zich nou verder ontwikkelden. Ik had het leuk gevonden om te zien hoe hij zich voelde en hoe hij zich gedroeg als hij bijvoorbeeld een paar jaar ouder was.