De Verdronkene, Margriet de Moor

De Verdronkene Standaardverslag

Het verhaal wordt uit twee perspectieven verteld (plus soms nog een derde, door het kind van Lidy, maar hier zit niet een apart verhaal achter), hier een samenvatting van beide perspectieven, die in het boek wel door elkaar heen verteld worden.


Lidy:
Een van de hoofdpersonen van het boek zijn Lidy Blaauw, 23 jaar, ze is getrouwd met Sjoerd Blaauw en ze heeft een kind genaamd Nadja. De andere hoofdpersoon is Armanda Brouwer, 21 jaar en zus van Lidy, zij is ook verliefd op Sjoerd, maar hij had Lidy versierd en Lidy en Sjoerd waren getrouwd en kregen een kind. Lidy word op een dag door haar zus, Armanda gevraagd om haar te vervangen in een bezoek bij haar nichtje in Zierikzee, omdat Armanda liever naar een feest van Betsy Blaauw wil gaan, de halfzus van de man van Lidy en een vriendin van Armanda. Dit feest en bezoek aan Zierikzee is op 31 januari 1953. Via een route met allemaal veerponten komt Lidy aan bij het nichtje en ze viert een feestje met hen. Er komen ondertussen wel berichten binnen dat het gevaarlijk is gaan stormen, maar niemand verwacht dat er echt iets ergs gaat gebeuren. In het midden van de nacht wordt ze wakker gemaakt door Simon Cau, die de mensen wil waarschuwen voor wat er komen zal en daarvoor Lidy’s auto wil lenen, Lidy gaat liever zelf ook mee. Ze komen aan bij een huis waar een vrouw hoogzwanger is en zelfs al haar eerste weeën heeft, Lidy helpt bij de bevalling en alles gaat goed. Op een begeven moment wordt het huis weggespoeld, steeds meer mensen vallen van het drijvend “vlot” af en uiteindelijk verdrinkt Lidy ook. Dit deel speelt van 31 januari tot 2 februari 1953 in Zierikzee

Armanda, nadat Lidy wegging:
Armanda ging met Sjoerd naar het feest van Betsy, Armanda vindt het wel fijn om met Sjoerd te zijn en voelt dat ze tot elkaar aangetrokken zijn. Hierna gaan Sjoerd en Armanda gewoon naar hun eigen huis, hoewel Sjoerd de volgende ochtend wel bij Armanda komt ontbijten. Als Sjoerd na een paar dagen nog niks gehoord heeft van Lidy gaat hij haar zoeken, maar hij vind niks anders dan mensen die begraven worden na de ramp. Sjoerd en Armanda brengen steeds meer tijd met elkaar door, maar op dat moment alleen als vrienden. Een paar jaar later besluiten Armanda en Sjoerd dat ze een rouwdienst willen geven voor Lidy, ook al is er geen kist en geen lichaam.

Sjoerd is eerst heel vasthoudend aan Lidy, maar uiteindelijk trouwen Armanda en Sjoerd en ze hebben twee kinderen, een jongen en een meisje. Armanda gaat zich steeds ongemakkelijker voelen in het oude huis van Lidy en Sjoerd, want alles doet haar denken aan Lidy. Hierdoor wil Armanda verhuizen.

Als Nadja 11 jaar oud is wordt haar verteld dat Armanda haar echte moeder niet is, maar dat Lidy dat is. Ze is hierdoor geschokt, maar blijft Armanda eigenlijk als haar echte moeder beschouwen en ‘mama’ noemen. In 1968 scheiden Sjoerd en Armanda.

Als Armanda 48 is krijgt ze een brief van Nadja, waarin staat dat haar vriend haar in de steek gelaten heeft. Armanda dacht dit al en nu blijkt het ook uit te komen.

Jaren later krijgt Armanda bericht dat er misschien overblijfselen van Lidy gevonden zijn, Armanda wordt gevraagd een foto van Lidy in te leveren. Armanda vraagt na of het een pijnlijke dood was voor Lidy, maar ze wordt gerustgesteld, Lidy was waarschijnlijk snel bewusteloos geraakt door het koude water. De politie stelt vast dat dit waarschijnlijk overblijfselen van Lidy waren en Armanda en Nadja gaan naar Zierikzee om dan toch een begrafenis te hebben voor Lidy. Eerst leggen Armanda en Nadja een foto in de kist en daarna allebei nog een schep zand. Dit deel speelt van 31 februari 1953 tot ergens 1981-1986.

Motto
Er zijn twee motto’s aan het begin van de roman.
1. Het is alsof de tijd niet meer recht voor ons uitloopt, in een vervagende lijn, maar als een bochtige draad parallel tussen ons in. ( William Faulkner, Uit: “Terwijl ik op sterven lag”)
2. Es bellen die Hunde, es rasseln die Ketten, Die “Menschen schlafen in ihren Betten (Wilhelm Müller/Frans Schubert, Uit: “Winterreise”)

Beide motto’s zijn goed te verklaren.
1. De structuur van de roman waarin de levens van de beide zussen (de één dood, de ander in haar plaats voortlevend, zijn inderdaad als een bochtige draad aan elkaar verbonden en worden in de roman door elkaar verteld. Ook de roman waarin dit citaat staat, heeft een toepasselijke titel. Het gaat over de dag dat Lidy Brouwer sterven gaat.
2. Het motto vertaald: “De honden blaffen en de kettingen rammelen, maar de mensen blijven slapen in hun bedden.” In de roman vertelt Lidy dat de mensen in Zeeland eigenlijk gewoon naar bed gingen, terwijl er een bijzonder hoge springvloed en een zware storm op komst waren. Ze waren echter niet zo bevreesd, omdat ze gewend waren dat het water enkele keren per jaar hoger kwam. Margriet de Moor heeft in Zeeland met autochtonen gesproken en die vertelden haar dat sommige mensen gewoon naar bed gingen, terwijl de storm zo enorm hevig was. Een verschijnsel dat zich ook voordeed bij de tsunami op Tweede Kerstdag 2004. De mensen vermoedden toen ook niet wat voor gevolgen de vloedgolf kon hebben. Ook hier is de titel van het werk waaruit het citaat afkomstig is, goed gekozen. Lidy Brouwer maakt inderdaad een winterreis naar zee.

Voordat het laatste deel V begint, staat op bladzijde 299 nog een strofe poëzie van J.J.Slauerhoff:
“Zoals de stormwind de wolken
Waar de zee geen kusten meer heeft
En de hemel geen sterren over
Drijft nu de stroom van mijn gedachten
Door ’t ledige ruim van mijn geest.
Ze ontmoeten geen tegenstand meer,
Drommen samen -ijlen uiteen.


De strofe verbindt deel IV en V met elkaar: de eerste regels van de strofe ronden het deel met de vertelling van de gebeurtenissen af, de laatste regels wijzen vooruit naar wat er in het Responsorium zal komen (de ontmoeting van de beide zusters) De stervende Armanda voert een gesprek met de geestverschijning van Lidy. Op deze wijze vervult het gedicht de functie van een rei (de ideale toeschouwer bij een klassieke tragedie). Daarmee zou deel V als een soort catharsis kunnen worden gezien van deze tragedie over de Watersnoodramp. Niet voor niets is de roman opgebouwd in vijf delen ( vgl. de opbouw van de klassieke tragedie, waarin de hoofdfiguur het moet afleggen tegen hogere machten, zoals de Goden en/of het Noodlot). Lidy Brouwer kan niet tegen het Noodlot strijden en in feite is ook Armanda slachtoffer van het Noodlot, gezien ze zich moreel gedwongen voelt de plaats van haar zuster in te nemen.

Verhaalopbouw
De roman is onderverdeeld in een aantal delen die op hun beurt weer zijn onderverdeeld in een aantal genummerde en getitelde hoofdstukken.
De opbouw is als volgt:
I Het weekenduitstapje (blz. 13-88, 8 hoofdstukken)
II Dit noem je slapen (blz. 91-151, 6 hoofdstukken)
III Er is altijd weer (blz. 155- 208, 8 hoofdstukken)
IV Familieroman (blz. 211 – 298, 8 hoofdstukken)
V Responsorium (blz. 303-231)

Een responsorium is het antwoord van het koor bij de beurtzang met de geestelijke.
Er lopen twee verhaaldraden door elkaar heen. In de eerste verhaaldraad gaat Lidy naar Zierikzee in plaats van haar zuster Armanda. Daar op Schouwen-Duiveland wordt ze overvallen door de Watersnoodramp van 1953. Door het gehele boek zien we hoe ze de laatste dagen vertelt.
Daartussen door zien we de verhaaldraad van Armanda die met de achtergebleven man van Lidy, Sjoerd, trouwt en eigenlijk de plaats inneemt van haar zusje, op wie ze heel veel lijkt. In deze verhaallijn gaan we met grote sprongen door de tijd heen. Soms wordt er een periode van tien jaar kort samengevat. In de drie dagen dat Lidy in Zeeland is, verloopt de tijd juist heel traag en zijn de beschrijvingen van de gebeurtenissen veel trager en intensiever. Je zou denken dat het verhaal op deze wijze geconstrueerd zijn spanning verliest, maar het tegendeel is waar: het gaat namelijk niet om de vraag of Lidy de ramp heeft overleefd, maar meer om het feit hoe ze haar laatste dagen heeft doorgebracht en hoe het met haar plaatsvervangster Armanda afloopt.
De Moor speelt een spel met de tijd. In de roman sterven de vrouwen precies op hetzelfde moment, terwijl er een ruime vijftig jaar in de werkelijkheid tussen zit. Ze wil de levens van de beide vrouwen naast elkaar laten bestaan. Ze gaan precies gelijk op.
In het laatste deel ontmoeten ze elkaar nog in een soort visioen. Armanda sterft en kan ervaringen met de geestverschijning van haar zus uitwisselen. Wel een heel aparte oplossing van de roman.

De twee verhaaldraden die door elkaar gevlochten zijn, heeft De Moor “afgekeken” van de muziek. Ze heeft een conservatoriumopleiding (piano en zang) gevolgd in Den Haag. In BOEK jaargang 2005, mei/juni nummer, zegt ze in een interview op bladzijde 12 over de roman: “Mijn hele manier van schrijven dank ik aan de muziek. Vooral in technische zin. Ik denk heel abstract. In de muziek zijn twee tempi heel gewoon. De twee verhaallijnen die ik beschrijf, zijn ook twee tempi. Zo komen verschillende kunstvormen samen. Een structuur verzin je van tevoren. Net als een beeldend kunstenaar, die met zijn hand omtrekkende bewegingen maakt boven het papier, op zoek naar de vorm. Dat heb ik met dit boek ook gedaan. Meestal schrijf ik de structuur op de achterkant van een envelop of op ene dubbelgevouwen A4tje. Het zijn ook maar een paar punten. Er is de overdonderende stroom water en er zijn die twee levens die zich simultaan ontspinnen in verschillende tempi. Het is weinig, maar het is wel het hele boek.”

Perspectief
Er is sprake van een alwetende verteller die af en toe vooruitgrijpt in de tijd en dus voorspelt wat er in de roman gaat gebeuren. Hij is van elk personage op de hoogte en geeft kennis over personages die de hoofdpersonages Lidy en Armanda niet hebben.

Enkele voorbeelden daarvan zijn:
Blz. 13 “Ze merkte niet dat er schuin aan de overkant in een dakgoot een mannengestalte rondkroop ….”
Blz. 13/14 : “Het was de laatste dag van januari. Als iemand haar gezegd had dat ze, met Nadja stevig in haar handen, alles nog maar eens goed moest bekijken, omdat haar afscheid een afscheid voorgoed was, had ze in haar binnenste wel geweten dat zoiets mogelijk was, maar had ze het niet geloofd. Ze was per slot van rekening nog maar drieëntwintig jaar.”
Blz. 18 : Wanneer Armanda haar zus Lidy op maandag 26 januari 1953 uitnodigt in haar plaats naar Zeeland te vertrekken: “Toch was er juist op dit tijdstip, duizenden kilometers verderop, een depressie in beweging gekomen, een klein lagedrukgebied. Begonnen bij de Straat van Labrador was ze vrij snel naar het oosten getrokken en had een paar andere depressies met zich meegesleept.”
Deze voorbeelden kunnen gemakkelijk worden uitgebreid, omdat de gehele roman hiermee doordrenkt is.

Tijd en ruimte
De tijd van het heden is natuurlijk niet al te moeilijk vast te stellen: op zaterdag 31 januari 1953 reist Lidy af naar Zeeland. In die nacht is de springvloed die Zeeland onder water zet. In diverse hoofdstukken wordt verteld wat zij meemaakt in het Zeeuwse decor. Haar zus Armanda blijft achter in Amsterdam en haar levenssituatie wordt beschreven vanaf die legendarische dag. Na ruim een jaar wordt Lidy doodverklaard, na weer een jaar (1955) trouwen Sjoerd en Armanda met elkaar, in 1962 hebben ze al samen twee kinderen (Violet en Allen) Ze vertelt dan de 11-jarige dochter uit het eerste huwelijk van Sjoerd, Nadja, dan voor de eerste keer wie haar echte moeder is. Wanneer Armanda sterft in een verpleegtehuis, is ze behoorlijk oud. Haar herinneringen worden steeds moeilijker op te halen. Ze zal in ieder geval ouder zijn dan zeventig jaar, waardoor het einde van de roman in ieder geval in de beginjaren van de 21e eeuw speelt. De vertelde tijd omvat dus een periode van meer dan vijftig jaar.
Het Zeeuwse decor van de Watersnoodramp is natuurlijk heel duidelijk te herkennen in de verhaallijn van Lidy. Margriet de Moor heeft zich via foto’s en archiefmateriaal moeten documenteren. Ook heeft ze gesprekken gevoerd met autochtone Zeeuwen. (Interview BOEK 2005, mei/juni nummer, pagina 13.) De ruimte waarin Armanda leeft, is Amsterdam. Die ruimte is van minder dramatisch belang dan de symbolische ruimte van Lidy. Een mooi verschil tussen een topografische ruimte tegenover een symbolische ruimte.

Titelverklaring
“De verdronkene” is niet moeilijk te verklaren. Lidy Brouwer, in plaats van haar zus op weg naar Zierikzee, overleeft de watersnoodramp niet. Ze is het eerste personage dat in aanmerking komt voor de verklaring van de titel. Maar op blz. 282 van de roman staat het hoofdstuk getiteld “De verdrongene”. Deze bizarre woordspeling geeft aan wat de relatie is tussen beide zussen. Armanda heeft zichzelf al die jaren moeten verdringen, omdat ze teveel op haar zus moest lijken.

Thematiek
De thematiek van “De verdronkene” is geheel gebaseerd op de noodlottige verwisseling tussen de twee zussen. Armanda vraagt aan Lidy of ze haar verplichtingen tegenover haar petekind voor een keertje wil overnemen, zodat zij naar het feestje van haar vriendin kan. Lidy komt bij de Watersnoodramp van 1953 om het leven en Armanda voelt zich min of meer schuldig aan haar dood, waardoor ze het leven van haar zus gaat overnemen. Ze trouwt met haar zwager Sjoerd, voedt het kind Nadja als haar eigen kind op, maar blijft altijd in haar gevoel de stand-in voor haar zus. Zij zal de plaats van de verdronkene innemen en daarmee haar eigen ik, waar ze toch al geen hoge dunk van had, verdringen. Het besef in het leven van een ander te zijn beland, wordt versterkt door het ontbreken van een tastbaar bewijs dat Lidy, die tot de honderden vermisten behoort, er ook werkelijk niet meer is.
Jaloezie leidt bij de personages van De Moor niet zelden tot moord en doodslag. Zover gaat Armanda niet. Maar jaloers is ze wel: ze was ook verliefd op Sjoerd, maar kan lichamelijk nog niets met hem proberen, want haar zus is meteen zwanger van hem geraakt, waardoor die twee een gedwongen huwelijk moeten sluiten. Armanda is nog maagd. Diep in haar onderbewuste haalt ze om die reden haar zus over om in haar plaats op 31 januari 1953 een uitnodiging voor een feest in Zierikzee te aanvaarden met het doel zelf een nacht met Sjoerd te kunnen doorbrengen, maar niemand, ook zij niet, kon voorzien dat juist dat weekeinde de springvloed vernietigend zou toeslaan. Jaloezie tussen twee zussen komt heel vaak voor: de oudste dochter is net even iets knapper, vlotter enzovoort. Toch kunnen ze verder uitstekend opschieten met elkaar. Armanda's door haar zelf gemanipuleerde lot is dat ze krijgt wat ze begeerde, (Sjoerd) maar daardoor zichzelf verliest. Als zij al jaren met Lidy's man is getrouwd en inmiddels ook twee eigen kinderen van hem heeft, zegt ze tegen hem: “Weet je wat ik nog steeds wel eens denk? Lidy is maar één dagje weg en rekent erop dat ik het leven wel even voor haar waarneem. O jezus, je kent dat oude verhaal van Beatrijs toch? Met de heilige Maria, verdomd sportief, die de stand-in speelt terwijl Beatrijs intussen, ik bedoel, luister..” Het is duidelijk welke woorden ze inslikt: terwijl Beatrijs intussen “de hoer speelt,” want zó gaat de Beatrijs-legende in de Middeleeuwen.
Door als plaatsvervangster op te treden in het leven van Lidy, heeft ze deze eigenlijk steeds in leven gehouden. Dat blijkt in het indrukwekkende laatste deel V, waarin ze een dialoog voert met Lidy’s geestverschijning. Zoals twee zusjes met elkaar doen, halen ze herinneringen op van vroeger, vertellen dat ze jaloers op elkaar waren als de een wat eerder naar bed moest dan de ander. Maar er blijkt ook uit dat ze van elkaar houden. Het laatste deel kan ook de hallucinatie zijn van de stervende Armanda waarin ze merkt dat Lidy haar komt ophalen.
De noodlotsgedachte komt veel vaker in de romans van De Moor voor. Een heel klein voorval kan de oorzaak zijn van een groot gevolg.Het leven heb je niet in eigen handen. Maar je kunt je met de inhoud van de roman afvragen of een lang geleefd leven meer waard is dan een kort heftig leven. De drie dagen dat Lidy in Zeeland doorbrengt, zijn van een zeer grote intensiteit, waardoor ze veel inzicht krijgt in het menselijk leven. Het leven van Armanda als plaatsvervangster van haar zus mag dan lang zijn, erg gelukkig heeft ze zich in die rol niet gevoeld.

Enkele motieven die het thema hierboven ondersteunen zijn: de dood (van Lidy, Armanda, hun ouders, Nadja) seksualiteit, overspel, echtscheiding, het schuldgevoel van de overlevende (Armanda) .

Samenvatting van de inhoud
Er zijn twee verhaallijnen te vertellen: de lijn van de Watersnoodramp, waarin Lidy Brouwer terechtkomt en de lijn na de Watersnoodramp waarin haar zus Armanda terechtkomt. In deze samenvatting heb ik ervoor gekozen om niet per deel de gebeurtenissen te vertellen. In de roman staan deze verhaallijnen afwisselend door elkaar. (zie hiervoor ook de verklaring onder het motto) De gebeurtenissen worden daarom per verhaallijn hieronder weergegeven.

Verhaallijn EEN: De Watersnoodramp
Armanda Brouwer is 21 jaar: ze is peettante van een nichtje in Zierikzee dat ze éénmaal per jaar op haar verjaardag bezoekt. Dat is a.s. zaterdag 31 januari 1953. Maar ze heeft veel meer zin om naar een feestje van haar vriendin Betsy Blaauw te gaan en op maandag 26 januari 1953 vraagt ze aan haar zus Lidy (23 jaar) of die niet in haar plaats naar Zeeland wil gaan. Ze lijken bovendien ook nog heel erg op elkaar. Lidy wil dat wel, omdat ze dan ook nog in de auto van haar vader mag rijden. Lidy is getrouwd met Sjoerd Blaauw, de halfbroer van Betsy , de vriendin van Armanda. Armanda was ook verliefd geweest op Sjoerd, maar die had in een onbewaakt moment Lidy versierd en haar zwanger gemaakt. Sjoerd en Lidy hebben een kind, dat Nadja heet.
Lidy gaat op weg naar Zierikzee en neemt de route met allerlei veerponten via Zuid-Holland om in Zierikzee te komen. Een soort zwerftocht dus. Op een van de ponten ontmoet ze een ingenieur van Rijkswaterstaat die haar vertelt dat het wel eens zou kunnen gaan spoken in die nacht. Maar Lidy wordt er niet echt angstig door. Ze gaat naar de familie en viert het feest mee. Toch komen er berichten binnen dat het wel erg hard zal gaan stormen. Desondanks gaat Lidy (nadat er een foto genomen is van haar met haar petekind) rustig slapen, maar midden in de nacht wordt ze door de dijkgraaf Simon Cau uit haar bed gehaald. Hij vraagt of hij haar auto mag gebruiken om mensen te waarschuwen en de dijken te inspecteren. Lidy wil liever zelf mee gaan en op die manier krijgt de lezer een indruk van het snel wassende water. Ze ziet hoe de mensen hiermee omgaan: een aantal van hen gaat met een gerust hart slapen: ze zijn wel wat gewend. Maar allengs wordt duidelijk dat het water hoger en hoger komt en dat de terugweg van veel mensen wordt afgesneden. Er komt een moment dat de dijken breken en dat Schouwen-Duiveland (het eiland waarop Zierikzee ligt) onder water loopt. Lidy Brouwer bevindt zich op dat moment in gezelschap van de dijkgraaf Simon Cau , wat familieleden die overgebleven zijn van het feest en daarbij komen mensen die onderweg gestrand zijn en met moeite het huis kunnen bereiken waarin Lidy voorlopig zit. Er is nog plaats op de zolderverdieping, want het water heeft zijn verwoestende werk al voor een belangrijk deel gedaan. Zo komen er een gebochelde jongen bij, een hoogzwangere vrouw, die haar eerste weeën heeft en een Zeeuwse boer die de avond ervoor weer eens zijn handen heeft misbruikt toen hij dronken thuiskwam en zijn vrouw zoals zo vaak daarvoor in elkaar heeft geslagen. Lidy beschrijft de personages heel goed en geen ogenblik denkt ze eigenlijk aan haar man en Nadja die in Amsterdam zijn achtergebleven. Eigenlijk voelt ze zich wonderbaarlijk thuis in deze nieuwe omgeving. Het deel waarin deze episode wordt beschreven, heet dan ook “Familieroman”. Ze beleeft als het ware de belangrijkste zaken uit haar leven (de laatste 36 uur vanaf haar vertrek naar Zierikzee) in een nieuwe familie. Wel merkt ze als ze uit het raam kijkt dat het water steeds hoger wordt, dat er delen van huizen komen voorbijdrijven. Ze ziet ook dieren verdrinken. Het is een bizarre gebeurtenis dat er nieuw leven wordt geboren in het uur van de dood. De hoogzwangere vrouw (Cathrien Padmos) bevalt kranig van een jongetje en Lidy helpt zo goed als ze kan bij de bevalling.
In de namiddag van zondag 1 februari 1953 raakt het huis los van zijn fundamenten en worden ze weggespoeld: ze komt op een stuk voorbijdrijvend rietland terecht en iedere keer weer wordt daarvan een stuk losgescheurd en verdwijnt er weer een Zeeuws “familielid” uit haar leven. Op het laatst blijft ze over met een de Zeeuwse boer Hocke, ze liggen in elkaars armen om elkaar warmte te geven. Maar ook hij wordt van haar losgerukt en verdwijnt in de golven. Dan is ze nog helemaal alleen over in die grote Oosterschelde. In de verte hoort ze gezang. Het idee aan de klassieke Sirenen dringt zich op, maar het blijkt een zeer gelovige familie te zijn die boven op het dak van hun boerderij psalmen zingend op de dood wacht. Dan geeft Lidy Brouwer eigenlijk ook de moed op. We schrijven maandagochtend 2 februari 1953. In het laatste deel (hoofdstuk V) wordt nog verteld wat haar laatste gedachten zijn.

Verhaallijn TWEE: Armanda na de ramp
De 21-jarige Armanda (net zo knap als haar zus) gaat met haar zwager Sjoerd naar het feest van haar beste vriendin Betsy Blaauw (10 jaar ouder dan zij) Op het feest danst ze met Sjoerd cheek- to- cheek en ze merkt dat ze zich lichamelijk tot elkaar aangetrokken voelen. Ze gaan samen van het feest weg, maar ze kan zich beheersen en ze gaat naar haar eigen bed bij haar ouders. De volgende dag komt Sjoerd wel ontbijten en hij heeft geen contact kunnen krijgen met Lidy, omdat de telefoonlijnen niet werken. Er is sprake van een informatiekloof (er is nog geen televisie ) Enkele dagen later gaat Sjoerd zelf naar Schouwen-Duiveland , maar hij vindt geen spoor van Lidy. Wel ziet hij veel lijken van mensen die begraven worden, soms zonder dat men weet wie het betreft. In de maanden erna zoekt Sjoerd wel troost bij Armanda, maar er is geen sprake van lichamelijk intimiteit. Er wordt van hogerhand een noodwet afgekondigd , waarbij het mogelijk wordt dat een vermiste na ongeveer anderhalf jaar dood wordt verklaard. Dat was enkele jaren ervoor ook met de vermiste oorlogslachtoffers gebeurd. Betsy, Sjoerd en Armanda organiseren in juni 1954 een rouwdienst, maar er is geen kist en geen lichaam aanwezig. Armanda voelt wel veel voor Sjoerd; ze wordt min of meer moreel gedwongen de positie van haar zus in te nemen.

Het komt in mei 1955 dan ook tot een huwelijk tussen Sjoerd en Armanda. Voor het eerst hebben ze seksueel contact, want Armanda is als maagd het huwelijk in gegaan. Hoewel ze toen ze vrijgezel was hevig lichamelijk naar Sjoerd verlangde (vgl. Het feest bij Betsy), is het nu allemaal heel anders. Ze heeft een vreemd gevoel, omdat ze zich in alles de plaatsvervangster van haar zus voelt. Alles in het huis doet denken aan Lidy. Ze heeft zich bij de bruiloft ook verschrikkelijk geërgerd aan een oom die hoewel goedbedoeld een minuut stilte had gevraagd om Lidy te herdenken. Betsy heeft op die bruiloft een jonge oom van Armanda ontmoet en enige tijd later trouwen die ook met elkaar. Armanda voedt Nadja op als haar eigen kind, maar het meisje is niet erg gemakkelijk voor haar. Sjoerd maakt maatschappelijk carrière en ze krijgen twee kinderen: een meisje Violet en een jongen Allen. Dan ook is Armanda het zat om in het huis van Lidy te blijven wonen: alles in het huis tot en met het meubilair toe, ademt de sfeer van Lidy uit. Ook dit wordt in het deel “Familieroman” beschreven. Armanda voelt ze zich als een vreemde in de vertrouwde omgeving: ze is daarmee precies de tegenpool van haar zusje Lidy (zie hierboven) die zich zo vertrouwd voelt in de nieuwe omgeving.

In 1962 ziet Nadja (dan 11 jaar oud) een foto van Armanda met een ander meisje. Maar Armanda vertelt haar dat dit een afbeelding is van haar eigen moeder op de dag van haar dood. Ze heeft de foto van familie uit Zeeland gekregen. In het hoofdstukje “Mijn vrouw begrijpt me niet” vertelt Sjoerd dat hij op een dag naar Schouwen-Duiveland is gereden om de sluiting met caissons van de zeearmen daar bij te wonen. Armanda is eigenlijk heel boos dat hij daarnaar toe is gegaan; in wezen is ze daarmee jaloers op haar overleden zus. Op die avond maakt Sjoerd zijn eerste afspraak om vreemd te gaan: een toevallige ontmoeting met een mooie vrouw op een Amsterdams terras, waarbij de traditionele zin, dat hij niet wordt begrepen door zijn vrouw in de roman naar voren komt. Op blz. 234 trekt Armanda de vergelijking met de Middeleeuwse verhaalfiguur Beatrijs. Zo voelt ze zich: ze doet dienst in de plaats van, terwijl Beatrijs de hoer speelt.

We springen in deze tweede verhaallijn met grote sprongen door de tijd heen. Het wordt duidelijk dat het huwelijk tussen Sjoerd Blaauw en Armanda geen stand houdt. In 1968 scheiden ze.

We schrijven augustus 1972. Armanda ontvangt een brief van Nadja. Het is een treurige brief waarin staat dat ze door haar Surinaamse vriend in de steek gelaten is. Armanda had haar gewaarschuwd en nu heeft ze toch gelijk gekregen. Haar vriend gaat terug naar Suriname, waar hij getrouwd is. Nadja is helemaal van slag. Toch is het een lieve brief voor Armanda.
Ze maakt in de brief ook gewag van de situatie in de Bijlmer, waarin steeds meer allochtonen dreigen te verschijnen. In dit hoofdstuk vertelt Armanda dat ze eigenlijk meer houdt van Nadja dan van haar eigen kinderen.

Als ze negenenveertig jaar is (28 jaar na het begin van de roman) sterft haar vader. Het is 1981. Aan diverse onbekende mensen (in de rij voor het Rijksmuseum om de Nachtwacht te zien en in het museum zelf) vertelt ze dat haar vader eigenlijk twee keer gestorven is. De eerste keer was hij van het randje van de dood teruggehaald. Daarna was hij sterk van karakter veranderd en een jaar later was hij toch definitief doodgegaan door een plotselinge hartstilstand. Het laatste deel van het verhaal vertelt ze aan Betsy Blaauw, die ze weer eens ontmoet. Sjoerd was in 1978 hertrouwd en Armanda hield er een lat-relatie op na met een leraar van haar school.

In het laatste hoofdstuk van deel IV “De verdrongene” krijgt Armanda van de politie bericht dat er overblijfselen zijn gevonden van wat waarschijnlijk Lidy moet zijn geweest. Haar beenderen zijn nog enigszins geconserveerd, omdat ze in het slik terecht gekomen is. Voor de bouw van de Stormvloedkering moet er gegraven worden. Gezien het feit dat de Stormvloedkering in 1986 voltooid was, ligt deze episode dus tussen 1981 en 1986. Armanda kan in deze tijd dus maximaal 54 jaar oud zijn. Ze wordt verzocht een foto van Lidy te leveren: er kan echter niet met stelligheid vastgesteld worden dat het de overblijfselen van Lidy zijn, maar het is wel aannemelijk. Aan de patholoog-anatoom vraagt ze nog hoe het is om te verdrinken. Die geeft aan dat het een zachte dood is, omdat je in koud water snel het bewustzijn verliest. Armanda en Nadja reizen met de trein naar Zierikzee en wonen daar een plechtigheid bij om de overblijfselen te begraven. Armanda wil een foto van Lidy in de kist schuiven en als die even open gaat, ziet ze dat er op een doek slechts wat beenderen en botten zijn gelegd. Net als Lidy op haar reis met de veerpont (de ingenieur van Rijkswaterstaat, ontmoet Armanda nu in de trein iemand die veel informatie geeft over de Deltawerken.(een waterloopkundige van de Deltadienst) De spiegel wordt steeds duidelijker. Nadja en Armanda gooien een schep zand op de kist. Armanda vraagt zich af of je op deze plek de zee zou kunnen horen.

Slot: Responsorium
Armanda is opgenomen in het verpleegtehuis Tabitha. Ze is er slecht aan toe. Ze houdt een gesprek met de geestverschijning van Lidy. De laatste vindt dat Armanda er maar slecht uitziet. Armanda vraagt hoe het is om onder het wateroppervlak te drijven. Zoals het twee zussen betaamt, halen ze ook jeugdherinneringen op. Ze waren soms wat jaloers op elkaar. Armanda vertelt dat ze het daarna moeilijk had om de stand-in voor Lidy te zijn: ze had zelfs haar eetgewoonten aangepast om op Lidy te lijken. Lidy vraagt hoe Armanda Sjoerd in bed vond. Armanda vertelt dat Sjoerd intussen met zijn derde vrouw Blaauw weer in Amsterdam woont. Dan vraagt Lidy naar Nadja. Dat was een heel naar voorval geweest. Nadja was plotseling overleden aan een hartstilstand. Armanda vermoedt dat de hartstilstand veroorzaakt werd door emotionele beschadiging: Nadja was al weduwe, ze had een nieuwe relatie met een man die getrouwd was. Dat leverde dus ook spanning op. Intussen is moeder Brouwer op 93-jarige leeftijd ook overleden. Ze stierf in hetzelfde verpleeghuis als waarin Armanda nu ligt. Lidy vraagt aan Armanda hoe oud ze nu is. Armanda weet het niet, maar het is in ieder geval niet stokoud. Dan wordt ook nog uitgesproken waarom Armanda Lidy gevraagd had haar plaats op 31 januari 1953 in te nemen. Er was toch wel iets van jaloezie te bemerken: Armanda had Sjoerd immers ook gewild. In een opwelling had ze haar zus gevraagd, zodat zijzelf naar het feest van Betsy kon gaan. Intussen wordt duidelijk dat ze min of meer aan het dementeren is en niet lang meer te leven heeft. Ze vraagt zelfs aan Lidy of ze haar komt halen. Ze vraagt ook hoe het op de laatste momenten in de Oosterschelde is geweest. Lidy geeft aan dat ze heel rustig is gebleven. Op het moment van de dood zelf was haar laatste gedachte dat ze het jammer vond dat ze het recept van pannenkoekjes met gembersnippers niet had kunnen uitproberen.
Lidy geeft aan dat sterven niet erg is en dat het waar is dat je wordt opgehaald door mensen met wie je je wilt omringen. Dan is het moment daar. Armanda sterft…


Over de schrijfster
Margriet de Moor (Margaretha Antonette Neefjes) werd op 21 november 1941 geboren in Noordwijk, als vierde kind in een katholiek gezin met tien kinderen. Na de MULO en de HBS wilde ze eigenlijk psychologie gaan studeren, maar het werd het conservatorium in Den Haag. Aanvankelijk studeerde ze piano, maar na twee jaar stapte ze over op zang, met een uitgesproken voorliefde voor het twintigste-eeuwse repertoire. Ze specialiseerde zich in muziek van avant-gardecomponisten als Schönberg en zijn leerlingen Webern en Berg, en van Franse componisten als Satie en Debussy. Vanaf 1968 trad ze regelmatig op als zangeres.

Het was aan het Haagse conservatorium dat De Moor in aanraking kwam met de literatuur. Uit haar literaire voorkeuren spreekt diezelfde aandacht voor vorm: Borges, Ionesco, Beckett.
Gerard Reve beschouwt ze als haar favoriete Nederlandse auteur, vooral om zijn stilistisch vermogen. Eind jaren zeventig studeerde ze enige tijd kunstgeschiedenis en archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ook deze studie was belangrijk voor haar literaire carrière: in interviews heeft Margriet de Moor bij herhaling verklaard dat ze tijdens deze studie goed en helder schrijven heeft geleerd, met vermijden van lege woorden en jargon.

Met haar man, de beeldhouwer Heppe de Moor, startte ze in 1984 in 's-Graveland een kunstenaarssalon. (Heppe illustreerde het omslag van Eerst grijs dan wit dan Blaauw). Voor de bijeenkomsten in deze salon maakte ze een aantal film- en videoportretten van de exposerende beeldende kunstenaars. Een jaar later begon ze, naar eigen zeggen van de ene op de andere dag, met schrijven, eenvoudig omdat de subsidie voor de videoportretten werd stopgezet.

Na een mislukte poging tot het schrijven van een roman resulteerde dit in 1988 in de verhalenbundel Op de rug gezien, die prompt genomineerd werd voor de AKO Literatuurprijs 1989 en bekroond werd met het Gouden Ezelsoor voor het best verkochte debuut. Ook haar volgende boeken vielen in de prijzen: voor de verhalenbundel Dubbelportret (1989) kreeg ze de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, voor de roman Eerst grijs dan wit dan Blaauw (1991) de AKO Literatuurprijs 1992. Daarna verschenen nog De virtuoos (1993), Ik droom dus ?(1995), Hertog van Egypte (1996) ,Zee-Binnen (1999) en Kreuzersonate (2001)

Tegenwoordig woont Margriet de Moor in Amsterdam; haar man overleed eind februari 1992. Voor beginnende schrijvers heeft ze de goede raad (geuit in het Algemeen Dagblad van 8 februari 1990): "Zie het luchtig, beschouw het als een mengeling van luchtigheid en ernst, en begin nooit met iets uit je eigen leven te beschrijven.”
Alleen al daarmee onderscheidt ze zich van een groot deel van de naoorlogse Nederlandstalige schrijvers.

De jury van de AKO Literatuurprijs 1992 zegt (met betrekking tot Eerst grijs dan wit dan Blaauw) over de schrijfstijl van Margriet de Moor: "Margriet de Moor schetst in stemmig, sensitivistisch proza, dat trefzeker de complexe ervaringswereld van de personages oproept, een ijle, autistische wereld."

De kwalificatie 'sensitivistisch' roept herinneringen op aan het impressionisme in de literatuur, de schilderkunst en de muziek uit het laatste kwart van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw.

Korte bibliografie
- Op de rug gezien (1988, verhalen)
- Dubbelportret (1989, verhalen)
- Eerst grijs dan wit dan Blaauw (1991, roman)
- De virtuoos (1993, roman)
- Ik droom dus (1995, verhalen)
- Hertog van Egypte (1996, roman)
- Zee-Binnen (1999, roman)
- Kreutzersonate (2001, roman)

Eigen Mening:

Ik vond het zelf een heel leerzaam en meeslepend boek. Leerzaam omdat het met het verleden te maken heeft en ik nu meer te weten ben gekomen over de watersnoodramp. en meeslepend omdat de personages (Lidy en Armanda) heel uitgebreid er in voor komen. Je leert namelijk veel over hun verledes er zijn namelijk veel flashbacks. Ik vind het boek zeker een aanrader.