Wij zeggen hier niet halfbroer
Feitelijke gegevens
Flaptekst
Mijn vriendje Jan had een jongere halfbroer, maar toen ik hem een keer zo noemde, ‘halfbroer’, kreeg ik op mijn donder van hun moeder. ‘Wij zeggen hier niet halfbroer’, zei ze. Bij ons thuis mocht je wél gewoon halfbroer zeggen. Al noemden mijn broers me vaker bastaard en koekoeksjong.
Eerste zin
Een van mijn broers heeft ooit een Playmobil-poppetje in zijn anus gestopt.
Samenvatting
In ‘We zeggen hier niet halfbroer’ worden allerlei anekdotes uit de jeugd van de ik-persoon verteld, wat natuurlijk lastig samenvatten is. Ik heb geprobeerd de voor mij belangrijkste anekdotes eruit te halen en heb anekdotes over hetzelfde onderwerp bij elkaar te zetten.
De moeder van de ik is getrouwd, heeft drie zonen en woont in Eersel, vlakbij Eindhoven. Bij een regiecursus leert ze een man kennen op wie ze verliefd wordt. Met hem krijgt ze een vierde zoon: Henk, de ik-persoon die het verhaal vertelt, en ze gaat met die jongen en haar drie andere zoons (van zes, acht en tien jaar oud) bij die man in een klein, oud flatje in Rotterdam wonen. De nieuwe man doet zijn best maar de jongens missen hun vader en hun vader mist hen. De moeder beslist om door de weeks met alle zonen bij haar eerste man in Eersel te gaan wonen en in het weekend met de ik naar haar geliefde in Rotterdam te reizen. Op zijn zesde verhuizen ze naar Eindhoven.
De ik is door de weeks veel samen met zijn stiefvader en halfbroers omdat zijn moeder pas om tien uur haar kamertje uitkomt. Zijn stiefvader is een zwijgzame man en hij interpreteert dat in tegenstelling tot zijn halfbroers, die er niets achter zoeken omdat ze zijn zonen zijn, als een afkeuring van zijn gedrag. Ook tussen zijn moeder en zijn stiefvader is er veel spanning en zwijgen. De ik is blij als hij op zakenreis is. Zijn halfbroers zijn ouder, schelen onderling maar twee jaar en spelen vooral met elkaar en andere vriendjes. Hij voelt zich vooral onderdeel van hun groep als ze zich samen vrolijk om anderen maken, bijvoorbeeld hun oma en tante. Ze pesten zijn moeder met haar kookkunsten en de ik heeft vaak medelijden met haar. Ze heeft het gevoel steeds weer iedereen te verlaten en te kwetsen en sluit zich iedere avond op in haar slaapkamer met haar wijn, shag en kruiswoordpuzzels. Verder wordt hij in Eindhoven voor het eerst verliefd, hij maakt kennis met zijn eigen seksuele gevoelens en hij is bang voor de jongens met een Turkse achtergrond die in de volkswijk naast zijn wijk wonen.
In Rotterdam wacht zijn vader totdat zijn moeder en hij in het weekend komen. De ik voelt zich daar vrij, zijn moeder fleurt op en zijn vader is er helemaal voor hen. Ze praten over de toneelstukken die hij voor haar heeft geschreven.
In zijn puberteit zijn zijn broers al het huis uit zodat de ik een eigen zolderkamer heeft. Hij wordt metalhead, ontdekt aftrekken, is voor het eerst dronken en hongert naar drugs. Als ook zijn moeder naar Curaçao vertrekt waar ze nanny wordt van de vier kinderen van de zus van zijn stiefvader, woont hij alleen met zijn stiefvader: de ideale situatie om helemaal op te gaan in het roken van wiet, wat hij op een gegeven moment elke dag doet. Ook op school en op zijn werk is hij stoned. Op school is hij moe, dromerig en plant hij zijn weekenden. Hij blijft een jaar zitten. Hij is niet populair maar ook niet onpopulair, maar wel eenzaam ondanks zijn vrienden. Hij is de zanger van een punkband. Ze repeteren iedere week en hebben soms een optreden. Hij gaat ook zelf veel naar concerten.
Zijn vader verhuist naar Amersfoort vanwege zijn werk en vraagt of hij bij hem komt wonen maar de ik wil niet: Amersfoort is zijn stad niet, hij heeft er geen vrienden en hij is gehecht aan de privacy van zijn zolderkamer. Zijn vader wordt verliefd op iemand anders en ondanks het feit dat zijn moeder degene is die vertrokken is, doet haar dat toch verdriet. De ik bezoekt haar op Curaçao, waar het duidelijk beter met haar gaat dan in Eersel. Met zijn vader gaat hij op zestiende naar New York, maar hij is herstellende van pfeiffer en gewend om altijd stoned te zijn, dus ervan genieten kan hij niet.
Op zijn vijftiende krijgt hij zijn eerste vriendinnetje, twee jaar ouder. Ze zijn altijd stoned en hij heeft ook zijn eerste seks met haar. Daarna heeft hij losse seks. Hij zet samen met zijn broers zijn eerste tattoo en hij wordt gabber, waardoor hij kennismaakt met pillen en speed. Een van die pillen brengt hem in de extase waar hij al heel lang naar op zoek is. Daarna ontdekt hij paddo’s en cocaïne. Tijdens een gabberfeest op Koninginnedag gebruikt hij echter zoveel speed dat hij niet kan ophouden met praten en niet kan slapen. Als hij in slaap probeert te vallen door stoned te worden, gaat hij hallucineren. Daarna is hij bang om te blowen en ontdekt hij de alcohol.
Op zijn zestiende begint hij naar de sportschool te gaan om sterker te worden en hij gaat ook op boksen. Hij krijgt er zelfvertrouwen door en ontwikkelt een bravoure die hem een aantal keer in de problemen (vechten) brengt. Alcohol wordt zijn nieuwe vriend, hij kent minder twijfel, wordt socialer en minder melancholisch, en hij drinkt zo veel dat hij de volgende dag helse katers heeft: overgeven, trillen, nog meer overgeven. Hij gaat niet meer naar gabberfeesten maar ziet sommigen van die ‘zware’ jongens nog wel, waardoor hij twee vriendengroepen heeft: die van zijn band en de gabbers.
Zijn moeder komt na drie jaar terug uit Curaçao en zijn vader wil met zijn vriendin naar een boerderij buiten de stad verhuizen. Door de alcohol kan hij iets beter met zijn vader opschieten. Vanwege problemen met halfbroer B1 komt zijn stiefvader een keer op zijn zolderkamer en hij zegt dan dat hij van hem houdt.
Na de havo reist de ik een jaar door Australië waar hij een Schots meisje ontmoet: zijn eerste echte liefde. Hij begint aan drie opleidingen maar maakt er geen af en werkt veel in de horeca. Hij zet meer tatoeages, om zich af te zetten tegen de maatschappij. Met zijn vrienden probeert hij vier jaar lang echt iets van hun band te maken. Hij begint een beetje te schrijven en ontdekt meditatie. Hij leert in een eetcafé zijn toekomstige vrouw kennen, maar omdat de relatie nog zo pril is, gaat zij niet mee op vakantie naar het vakantiehuis aan de Costa Brava, waar zijn stiefvader aan een hartaanval overlijdt. De ik weet niet welke rol hij moet aannemen rondom dit overlijden, hoe verdrietig hij mag en kan zijn en voor hem bevestigt dit het feit dat hij er niet echt bij hoort. Later brengt de dood van zijn stiefvader hem juist dichter bij zijn broers: de enige ouder die ze nog hadden, was nu van hen allemaal. Als de baby van halfbroer B2, die op Curaçao woont, dood geboren wordt, gaan ze er dan ook alle drie heen om hem te steunen.
Henk
Hij is geboren op 31 januari 1980 in Delfshaven, Rotterdam, hij is een nakomertje en woont door de weeks met zijn moeder, stiefvader en drie halfbroers. Hij is vroegwijs, filosofisch. Hij peilt voortdurend de stemming in huis, wil dat iedereen vrolijk en aardig is en als dat niet zo is voelt hij zich niet welkom en onveilig. ‘Ik was veel vrolijk. Maar ik was dus ook vaak vrolijk omdat ik me anders onveilig voelde en soms omdat ik het chagrijn van anderen wilde compenseren, zodat alles weer in orde zou zijn. Alles kwam hard bij me binnen. […] Ik heb het idee dat alles hierop terug te voeren is. Hoe ik ben geworden, hoe het me is vergaan.’ (p. 88) Zijn moeder is alles voor hem. Hij wil zijn moeder opvrolijken en raakt in paniek als ze somber wordt, op zijn stiefvader projecteert hij al zijn angsten en aannames. De ik wil iemand worden en doet een aantal pogingen tot transformatie: kakker, metalhead, gabber, bokser. Hij is aardig en hoopt op die manier dat anderen ook aardig tegen hem zijn, als ze dat dan niet zijn en zijn aardigheid als zwakte zien, verandert die in iets lelijks: woede en haat. Hij is bangig en leert pas later om voor zichzelf op te komen en terug te vechten. Ook de hardcore-optredens bezoekt hij onder andere omdat hij hoopt dat iets van de masculiniteit van die subcultuur op hem afstraalt. Hij leert eerst dat seks iets is wat mannen willen krijgen en vrouwen moeten geven en pas later leert hij vrouwen kennen met een net zo groot libido als hij. Hij kan helemaal opgaan in zijn fantasie en heeft al jong een fascinatie voor drugs, voor een veranderend bewustzijn, maar hij wil harder gaan dan anderen, uit fatalisme en uit een nieuwsgierigheid naar de wereld voorbij de wereld die hij kent. Hij wil de dingen zien zoals ze echt zijn. Hij snakt naar overgave: iets of iemand helemaal kunnen zijn. Omdat zijn moeder weg is, zijn broers uit huis zijn en zijn stiefvader zich niet echt met hem bemoeit, kan hij wat drugs en drank betreft zijn gang gaan. Het is niet zo dat er niemand naar hem omkijkt, maar niemand merkt iets aan hem. Hij kan zijn gevoelens goed binnen houden. Hij analyseert zijn eigen gedrag en gedachten, bijvoorbeeld op p. 138-139.
Halfbroer B1
Hij is de langste, tien jaar ouder dan de ik, waardoor er weinig strijd tussen hem en de ik is, de ik is zijn oogappel en beschermeling, maakt hem aan het lachen, nodigt hem uit om te lachen om zijn eigen hachelijke situatie (broederlijk lachen), terroriseert de buurt met trekrotjes, komt en gaat als een autonoom individu, materialistisch, doet de hotelschool, gaat in Amsterdam wonen, is een tijdje bedrijfsleider van een kroeg, gaat als in- en verkoper werken voor een internationaal bedrijf, de ik ziet hem dan weinig meer. Door de stress rondom het in- en verkopen ontwikkelt hij een psychose.
Halfbroer B2
Hij is groot, temperamentvol, onverzettelijk, koppig, met hem heeft de ik het meeste ruzie, stoeien ging altijd net iets te hard, hij maakt de ik boos en moet daar alleen maar om lachen, hij drinkt en vecht, stopt met school en wordt kok, verhuist naar Ierland om in een restaurant te werken, de ik gaat een keer bij hem langs en probeert dan spraakzaam en mannelijk te zijn. Later komt deze halfbroer op Curaçao te wonen.
Halfbroer B3
Hij is zes jaar ouder dan de ik, sliep vast en lang, stille jongen, technisch, eigenheimer, zachtaardig, behulpzaam, gefocust, soms nors, met hem kan de ik makkelijk door een deur, gaat van de mavo naar de havo en dan naar het hbo, wordt fysiotherapeut, alles in zijn eigen tempo, zonder conflict en dramatiek. Hij is het meest thuis als de ik in de puberteit is, ze voelen zich op hun gemak bij elkaar. Als de ik in Australië is en niet rond kan komen, maakt B3 elke maand tweehonderd gulden over.
Moeder
Ze is een knappe vrouw, sereen, mooie donkere krullen, kleuterjuf, regisseerde amateurtoneel, heeft na de scheiding het gevoel steeds weer iedereen te verlaten en te kwetsen en vereenzaamt in haar slaapkamertje, melancholiek en wijs, herkent de melancholie van de ik, hij kan niets voor haar verbergen. De ik ziet haar als een vlieg verstrikt in het web van haar mannen en als hij een puber is, vlucht ze naar Curaçao. Daar herpakt ze zich: ze stopt met roken en drinken, ook al mist ze haar kinderen.
Vader
Hij heeft lang haar, een baard, is de rebel van het gezin, muzikant en acteur in een gezelschap dat jeugdvoorstellingen maakt. Voordat de ik geboren is, is zijn vader acteur en zit hij in de bijstand, als hij geboren is, gaat hij rechten studeren, waarna hij bij een justitieel klachtenbureau komt te werken. Uiteindelijk wordt hij jurist bij een bedrijf in opleidingen en trainingsvideo’s en doodongelukkig: een kunstenaar in pak. Als hij bij de politie in Amersfoort gaat werken, is de kunst helemaal dood en omdat zijn vrouw op Curaçao is, wordt hij verliefd op iemand anders. Uiteindelijk went hij wel aan een leven zonder kunst. De ik beschrijft zijn persoonlijkheid op p. 21 - 23.
Stiefvader
Hij is in- en verkoper bij een bedrijf in leren jassen, man van dagelijkse rituelen, zwijgzaam, kijkt voetbal met zijn zoons, mag zich van zijn ex niet met de opvoeding van de ik bemoeien, sterft in het vakantiehuisje aan de Costa Brava in Spanje. De ik beschrijft zijn persoonlijkheid op p. 24 en 154.
"Al snel nadat hij mijn moeder had ontmoet werd hij vader. Heel even was hij dat fulltime. Toen alleen nog in de weekenden. Halfvader. "
Bladzijde 21
"Beschadigen schrijf ik tussen aanhalingstekens omdat ik het zie als het maken van sneetjes in een ets. Die sneetjes maken de ets, maken je tot wat je bent. Zonder die sneetjes geen karakter, geen persoonlijkheid, geen leven. Je wordt als blanco canvas geboren en dan word je toegetakeld. Opvoeden, in die zin, is je kind aantasten. Beschadigen dus. "
Bladzijde 53
"Ik denk dat ik daar al aanvoelde wat ik later beter zou gaan begrijpen. Dat je verleden een verhaal is. Dat de werkelijkheid ontstaat simultaan met, en dankzij, jouw waarneming ervan. Dat je nooit kunt terugkeren naar een plek, omdat je die plek altijd net even iets anders ziet, omdat je altijd net even anders bent. Er bestaat geen autonoom, onveranderlijk La Colmena. Er bestaat geen autonome, onveranderlijke werkelijkheid. "
Bladzijde 76
"Wat ik wil zeggen is: de dingen gaan zoals ze gaan en mensen doen wat ze kunnen, en soms vluchten ze, of geven ze op. Daarover oordelen wil ik niet, omdat ik ook mezélf die marge gun. De marge waarin ik mag falen en opgeven. "
Bladzijde 105
"Belangrijker nog was het sparren. Man tegen man. Twee minuten lang gevangen zitten in die relatie tussen jou en hem. Zweet en wilskracht. Leren dat een klap in je gezicht niet het ergste is wat je kan overkomen. Gaan begrijpen dat het prikkelende of dreunende gevoel na een hoek op je kaak voor een groot deel het prikken van trots, schrik en schaamte is. Dat te leren relativeren, accepteren, en dan merken dat je het eigenlijk best kunt hebben. Een heilzaam oergevoel. "
Bladzijde 182
Relatie tussen broers
De ik voelt zich niet helemaal thuis in het gezin dat gevormd wordt door zijn moeder, stiefvader en halfbroers. Hij schrijft: ‘Want het mocht dan misschien nobel zijn geweest, van die moeder van mijn vriendje Jan, om haar tweede zoon door niemand halfbroer te laten noemen, maar als je je half voelt dan voel je je half.’ (p. 18) Een echte reden kan hij niet aanwijzen en het heeft dan ook vooral met zijn eigen gevoeligheid te maken. Zijn stiefvader is een stugge, zwijgzame man die zich niet met hem bemoeit maar daar verder niets mee bedoelt. Als zijn halfbroer B1 een psychose krijgt, zegt hij voor het eerst dat hij van hem houdt. Zijn broers zijn ouder en spelen veel met elkaar en hun eigen vrienden. Ze geven hem niet het gevoel dat hij ongewenst is, maar hij voelt zich wel anders: ‘Drie aan de ene kant, één aan de andere kant. Daarbij kwam dat onze moeder mij steeds in bescherming nam. Ik was haar jongste. Ik woonde bij een man die niet mijn vader was en bij drie halfbroers. Ik moest beschermd worden.’ (p. 71) De ik voelt zich hierdoor verantwoordelijk voor hoe mensen zich voelen, voor de sfeer, omdat hij zich onveilig voelt als mensen chagrijnig o.i.d. zijn. In allerlei kleine dingen die voor de anderen niets betekenen, ziet hij bewijs dat hij er niet echt bij hoort: ‘Ik was als een lopende barometer. Was een gemoed niet vrolijk dan dacht ik dat het vijandig was. Dan voelde het huis onveilig. Dan was ik er te gast. Misschien niet langer welkom.’ (p. 34) Dat gevoel van niet-behoren en onveiligheid is misschien ook wel een reden om te gaan experimenteren met drugs. De dood van zijn stiefvader bevestigt eerst het er niet bij horen omdat hij zichzelf geen plek kan geven binnen het proces van rouw waar zijn halfbroers doorheen gaan, maar later komen ze hierdoor juist dichter door bij elkaar: de ouder die er nog was, was van hen alle vier.
Drugs
Bij het motief ‘coming of age’ werd al gezegd dat de ik drugs inzet om zichzelf te vinden maar natuurlijk probeert hij er ook even mee verlost te zijn van zichzelf. Al van jongs af aan is hij geïnteresseerd in drugs en hij kan niet wachten om zijn eerste jointje te roken. Als hij dat eenmaal gedaan heeft, wil hij meer en hij is bijna continu stoned. Als hij andere vrienden krijgt en kennismaakt met andere werelden, gebruikt hij ook pillen, speed en paddo’s, om uiteindelijk, na een nare trip, paranoia te worden van blowen. Dan stapt hij over op drank en ook daarmee gaat hij ook erg ver, verder dan veel anderen.
Coming of age
De ik is op zoek naar zijn eigen identiteit, wat logisch is als je opgroeit, maar wat het extra moeilijk maakt voor hem is dat hij de neiging heeft om zijn identiteit aan te passen aan wat hij denkt dat anderen van hem willen, omdat hij zich dan het veiligst voelt: ‘Ik zie mezelf door andermans ogen, kan haast horen wat diegene denkt, en voel me daar dan ook door bezwaard, of bekritiseerd, of beschaamd. Ik fabriceer een werkelijkheid en ga daaronder gebukt omdat ik denk dat die echt is. Maar dat wist ik toen nog niet, dat ik dat doe, dat ik zo ben.’ (p. 80) Op die manier meet hij zichzelf verschillende identiteiten aan, bijvoorbeeld die van lief broertje, kakker en gabber. Hij zet ook drugs en drank in om zijn echte zelf te kunnen vinden om er later, als hij aan meditatie doet, achter te komen dat ‘het zelf’ helemaal niet bestaat. ‘Maar ik weet het nog steeds niet: wat ik dénk dat ik moet doen en wat ik fijn vind om te doen. Dus stoor ik me aan mensen die zeggen: je moet gewoon jezelf zijn. Omdat dat voelt als een aanval. Omdat ik dan moet toegeven dat ik geen idee heb. Omdat ik continu persona met persoon verwissel, mezelf zie als een personage.’ (r. 135-136)
Ouder-kindrelatie
De moeder van de ik is alles voor hem. Hij wil dat het goed met haar gaat en raakt een beetje in paniek als ze somber wordt. Zij is door de weeks dan ook het enige echte familielid. Ze herkent zichzelf in haar jongste zoon en hij kan niets voor haar verborgen houden. Omdat het echter zo slecht met haar gaat, vertrekt ze naar Curaçao en laat hem achter bij zijn stiefvader: ‘Zo begon ik aan mijn adolescentie. Rukshirt onder mijn bed, legerkisten aan mijn voeten, honger naar het mystieke, klaar voor een duik in de psychedelica. Te gast in mijn eigen huis. Gelijke delen geldingsdrang en onzekerheid. Stel je een tekenfilm voor. Ik ben die zwarte ronde bom op pootjes die niet in de gaten heeft dat achter hem zijn lont brandt. En toen vluchtte mama naar Curaçao.’ (p. 102) Tegen zijn stiefvader zei ze altijd dat hij zich niet met haar jongste zoon moet bemoeien en dat doet hij dan ook niet, waardoor hij het grootste deel van zijn puberteit toch vooral alleen is. Hij bezoekt haar een keer en zij komt wel eens naar Nederland maar hij krijgt en neemt alle ruimte om met drugs te experimenteren.
We come here to tell stories so that we can manage the past without being swallowed up by it.
Nic Pizzolatto, Galveston
Dit motto slaat op wat de auteur gedaan heeft met het schrijven van dit boek: hij heeft een verhaal over zijn jeugd verteld omdat het een mooi verhaal is maar ook om zelf zijn verleden te verwerken. Hij zegt ook: ‘Jij kunt wel lekker klaar zijn met je jeugd maar je jeugd is vaak nog niet klaar met jou. Er zijn altijd lossen eindjes.’ (p. 202) Met dit boek lijkt hij een paar losse eindjes aan elkaar geknoopt te hebben.
In Tibetan the ego is calles dak dzin, which means ‘grasping to a self’. Ego ithen defined as incessant movements of grasping at a delusory notion of ‘I’ and ‘mine’, self and other, and all the concepts, ideas, desires, and activity that will sustain that false construction. Such a grasping is futile from the start and condemned to frustration, fort here is no basis or truth in it, and what we are grasping at is by its very nature ungraspable.
Sogyal Rinpoche, The Tibetan Book of Living and Dying
Dit motto gaat over de boeddhistische manier van naar het ego kijken: in het boeddhisme is het ego, de ik, een illusie, iets wat je los kunt laten. De ik beschrijft dat hij dat gevoel heeft als zijn kater wegtrekt en later als hij zenboeddhisme ontdekt: ‘Wanneer ‘jij’ niet meer kijkt. Wanneer het kijken en het geziene één worden en er geen persoon meer tussen lijkt te komen.’ (p. 185)
Letterlijk: zie achterflap. Figuurlijk: zie thematiek.
Het verhaal wordt verteld door een ik: Henk. In een vooraf staat dat de auteur het verhaal gebaseerd heeft op zijn herinneringen en bij niemand navraag gedaan heeft. Hij benoemt dus zelf de onbetrouwbaarheid.
Het verhaal is opgedeeld in delen: ‘De situatie’, waarin de gezinssituatie uiteengezet wordt, ‘Kindertijd, tot 13 jaar’, ‘Puberteit, 13 – 16 jaar’, ‘Adolescentie, 16 – 19 jaar’, ‘2003’ en ‘2010 (epiloog)’. De auteur vertelt over zijn geboorte in 1980 tot en met 2010, dus de vertelde tijd is dertig jaar. Het verhaal wordt niet-chronologisch verteld want de auteur zegt zelf dat hij af en toe niet weet in welke volgorde de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en de chronologie ook heeft aangepast. Soms wijst hij ook vooruit binnen zijn eigen verhaal, vertelt over hoe het nu is, bij zijn eigen kinderen bijvoorbeeld, of herhaalt zichzelf.
In Rotterdam woont de ik in een klein flatje van drie kamers aan elkaar vast, met een piepklein keukentje en amper een badkamer. Het is binnen een gezellig rommeltje: instrumenten, schilderijen, een piano, een gammele gaskachel. In Eersel woont hij in een statig pand van voor de Eerste Wereldoorlog met twee gezinnen. Het had twee huiskamers, twee badkamers en meer dan genoeg slaapkamers. De keuken en de immense tuin werden gedeeld. In Eindhoven wonen ze in een twee-onder-een-kaphuis in een villawijk: zijn stiefvader verdiende genoeg om het te kopen maar niet om het te onderhouden. Er bestaat een tegenstelling tussen Rotterdam en Eindhoven: in Rotterdam kan de ik zich verliezen in zichzelf en zijn fantasiespel, in Eindhoven is hij steeds op zijn hoede.
Het verhaal speelt zich af vanaf 1980, de geboorte van de ik, tot en met 2010: de epiloog.
Ik schrijf al eerder dat dit verhaal is opgebouwd uit anekdotes, wat zorgt voor kleine alinea’s en hoofdstukken en prettig leest. Na een aantal alinea’s over drugsgebruik, volgt bijvoorbeeld deze alinea van een zin: ‘En toen at onze werkster van mijn spacecake.’ (p. 114) Dat zorgt voor een grappig effect. Ook veel zinnen zijn kort: veel losstaande zinsgedeelten, wat voor een snelle, wat hamerige en vooral grappige stijl zorgt, bijvoorbeeld: ‘Als zo’n rukshirt er een hele poos had gelegen kon je ruiken zodra je mijn kamer binnenkwam. Een prachtige geur van augurk en karnemelk. Soms was een rukshirt ineens verdwenen. Mijn moeder moest het dan hebben gevonden en gewassen, of weggegooid. De gêne die ik voelde reikte tot aan de oerknal.’ (p. 97) . Deze korte zinnen worden afgewisseld met bespiegelingen over de onderwerpen waar Henk zich mee bezighoudt (zie thematiek, motieven en citaten) en die zijn erg mooi zonder moralistisch te worden.
Als je ons van een afstandje bekijkt zie je alleen vier hoofden. Af en toe een arm. De bal die van hoofd naar hoofd gaat. Je hoort ons lachen. Je denkt: kijk, daar heb je vier broers.
Samenvatting
Dit is een van de beste boeken die ik ooit heb gelezen. Dit is letterlijk het boek dat ik zocht. Het heeft alles.
Wat ik het aller beste aan het boek vindt is dat het niet saai is. Ik weet niet of de schrijver het expres doet of per ongeluk maar telkens wanneer je de aandacht begint te verliezen veranderd hij direct van onderwerp. Het gaat letterlijk zo, je leest de zin en je begint je aandacht te verliezen dan zie je de punt en wanneer je voorbij de punt bent is het ineens een totaal ander onderwerp waar de schrijver mee begint.
Gewoon uit het niets begint de schrijver over iets heel anders wat toch nog logische is in het verhaal. De meeste boeken die ik heb gelezen maken een soort van bruggetje om naar een ander onderwerp te veranderen. En dat bruggetje is juist het gene wat ik zo erg aan het lezen vindt. Dat zijn juist de momenten wanneer ik mijn concentratie verliest. Maar in dit verhaal is dat niet zo. Er zijn geen bruggetjes.
Het knappe vind ik dat de schrijver het toch voor elkaar krijgt om alles in een goed verhaal te leiden zonder bruggetjes.
Het verhaal vind ik heel erg origineel sommige dingen zijn ook heel herkenbaar. Het verhaal is heel makkelijk om te lezen. De personages worden op een leuke manier verteld.
Het is echt een heel goed boek. Ik vind het echt een aanrader voor iedereen.