Standaardverslag de kleine Johannes Isabel van Donzel H5d
De samenvatting
De kleine Johannes woont in een groot huis in de duinen, samen met zijn vader, zijn kat Simon en zijn hond Presto. Hij hoopt dat er ooit een wonder zal gebeuren. Johannes is bij zonsondergang altijd graag bij een vijver. De wolken om de zon lijken dan een gang naar een andere wereld die hij graag zou bezoeken. Op een avond vaart Johannes met een bootje naar het midden van de vijver. Dan komt uit de wolkgrot een gedaante gevlogen: de elf Windekind. Windekind wil Johannes' vriend worden als Johannes het bestaan van Windekind geheim houdt. Johannes belooft dat. Windekind vertelt dat de zon de vader is van zowel Johannes als Windekind, leert hem de taal van planten en dieren, maakt hem klein en neemt hem mee op reis. Ze bezoeken een krekelklas. Daar hoort Johannes dat dieren de mensen schadelijk vinden. Daarna komt hij op een groot bal in een konijnenhol. Oberon, de koning van de elfen, geeft hem een gouden sleuteltje dat op een verloren gouden kistje moet passen. Johannes moet om de dansers lachen. Windekind neemt hem mee voor hij de gasten nog meer kan beledigen. Een glimworm vertelt hen vervolgens het verhaal van zijn bruid die door mensen is meegenomen. Daarna valt hij tegen een konijn aan in slaap.
's Ochtends gelooft Johannes eerst niet wat hij heeft meegemaakt, tot hij het gouden sleuteltje nog blijkt te hebben. Op school kan hij zijn nieuwe kennis niet voor zich houden en hij krijgt straf. Een muisje waarschuwt hem om niet met zijn kennis te koop te lopen. Ook Windekind waarschuwt hem. Hij doet dit door het verhaal van twee meikevers te vertellen. Een jonge meikever vraagt een oudere kever naar de zin van het bestaan. De oudste antwoordt: eten, want als je genoeg gegeten hebt, word je opgehaald en naar het grote huis gebracht. De jongste heeft geen geduld en vliegt er zelf heen. Windekind weigert het slot te vertellen. In plaats daarvan helpt hij Johannes om het gouden sleuteltje veilig te verbergen.
Enige tijd later komt Windekind Johannes voorgoed halen. Johannes moet dan wel vergeten dat hij een mens is. Dan zal hij gelukkig kunnen leven. Johannes belooft dat. Op hun tocht komen ze een Vrede-mier tegen. Die vertelt dat zijn volk binnenkort de dertiende kolonie Strijd-mieren gaan uitroeien, omdat die denken dat zíj Vrede-mieren zijn. Direct daarna zien Johannes en Windekind een groep mensen die er een dagje op uit gaan. De dieren en zelfs de wolken verjagen hen, omdat zij niet in de natuur passen. Johannes vindt dit wreed. Windekind vertelt dan het eind van het verhaal van de meikever: die wordt gevangen en aan een touwtje geprikt. Ook vertelt hij dat God een kleine petroleumlamp is die verbleekt naast de zon.
In de herfst ontmoet Johannes Wistik, de wijste kabouter. Die zegt dat elke diersoort een eigen boekje heeft, maar dat er ook een boekje moet zijn dat iedereen groot geluk en vrede brengt. Deze nieuwe kennis maakt Johannes erg nieuwsgierig. Hij wil het boekje gaan zoeken. Windekind vindt dat Wistik maar wat beweert. Veel mensen hebben met hem gesproken en die blijven daarna ontevreden, altijd op zoek. Toch gaat Johannes opnieuw met de kabouter praten. Nu vertelt deze dat mensen het gouden kistje hebben en de elfen de gouden sleutel. Alleen in een lentenacht kan het kistje gevonden worden en een roodborstje weet de weg. Johannes raakt opgewonden, want hij heeft de sleutel. Hij gaat Windekind zoeken, maar voor het eerst heeft Johannes weer een mensenstem. De elf komt dan ook niet. Vol verdriet loopt Johannes een huis binnen dat in de buurt staat. Daar wordt hij liefdevol opgenomen. Hij blijft er de hele winter. Zodra het lente wordt, hoopt Johannes dat Windekind weer terugkomt. In plaats daarvan vindt hij Robinetta, een meisje dat een roodborstje bij zich heeft. Ze worden verliefd en gaan samen veel wandelen, waarbij Johannes vertelt van zijn tochten in de natuur. Hij noemt Windekinds naam niet. Dan komt Wistik vragen wanneer Johannes naar het boekje op zoek gaat. Hij vertelt er Robinetta over, die belooft te helpen. Tijdens het gesprek laat hij per ongeluk de naam Windekind vallen. De vogels en planten reageren verschrikt en praten daarna niet meer met hem.
De volgende dag brengt Robinetta Johannes bij haar vader. Die leest hem voor uit de bijbel. Johannes reageert teleurgesteld: dit is het mensenboek, niet het echte boekje. De vader stuurt hem weg en verbiedt Robinetta om met zo'n oneerbiedige jongen om te gaan. Buiten staat Wistik op hem te wachten. Ze proberen de sleutel te halen, maar Johannes kan die niet vinden. Dan komt Pluizer, een zwart vleermuisachtig wezen, naar hem toe. Die vertelt Johannes dat Wistik en Windekind niet bestaan en dat Johannes een mens is en geen elf. Hij brengt Johannes naar de grote stad en stelt hem voor aan Hein, de Dood. Daarna brengt hij Johannes naar dokter Cijfer. Deze is net bezig het konijn te ontleden in wiens hol Johannes naar het bal is geweest. Pluizer verleidt Johannes om dokter Cijfer te helpen. In een lange tocht door de stinkende stad laat Pluizer aan Johannes de treurige mensen zien. Zij hebben niets om naar uit te kijken. Ze komen bij een groot bal dat op het eerste gezicht kan wedijveren met dat in het konijnenhol. Johannes vindt met name één vrouw erg mooi. Maar Pluizer laat zien dat iedereen alleen maar doet alsof, niemand heeft echt plezier. Om te bewijzen dat hij alles kan wat Windekind kon, maakt Pluizer Johannes ook klein en gaat met hem op visite bij de insecten. Ze gaan onder de grond, waar Pluizer een worm beveelt om voor hen een gang te maken.
Ze komen in een bedompte ruimte die een doodkist blijkt te zijn. Johannes herkent de mooie vrouw van het bal. Dat is mogelijk omdat Pluizer de niet-tijdgebonden waarheid kan laten zien. Na een tocht door vele kisten komen ze uiteindelijk in de doodkist van Johannes zelf terecht. Zodra hij zichzelf herkent, ligt hij in zijn kist en kan zich niet meer bewegen. De volgende dag wordt Johannes wakker in bed met Pluizer aan zijn voeteneinde. Die doet eerst alsof hij van niets weet, maar later op straat wijst hij iemand aan in wiens kist ze die nacht zijn geweest. Johannes blijft in de stad en leert bij dokter Cijfer over de vergankelijkheid en onvolmaaktheid van de natuur. Het is de bedoeling dat hij overal (ook van zijn gevoelens) cijfers maakt, dat is de enig mogelijke bevrediging. Als hij Robinetta op een dag op straat ziet, blijkt zij ook maar een gewoon meisje.
Johannes leert zo lang, dat het op een gegeven moment weer lente wordt. Pluizer vertelt hem dat de zon maar een kaars is waarachter het ook weer donker is. Als Johannes dan de mensen van de eerste lentezon ziet genieten, begint hij hard te huilen. Hij heeft medelijden met ze. Dan mag hij met Pluizer en dokter Cijfer mee naar zijn vader. Achter hen ziet hij een lange gestalte lopen: de Dood komt ook. In het huis ligt Johannes' vader op sterven. Johannes spreekt nog tegen hem, maar zijn vader zegt niets meer terug. Pluizer wil de vader dan gaan ontleden. Dat gaat Johannes te ver en er ontstaat een worsteling. Johannes wint en Pluizer verdwijnt in het niets. Volgens de Dood komt hij ook nooit meer terug als hij eenmaal is weerstaan. Johannes begint op zijn vaders bed te huilen. Als hij weer opkijkt is de Dood weg en zonnestralen breken de kamer in. Hij hoort een stem 'Zonnezoon' zeggen. Het is Windekind. Johannes loopt naar buiten en Windekind vliegt weg, voor hem uit. Johannes gaat achter hem aan tot hij bij de zee komt. Daar gaat Windekind aan boord van een schip waar de Dood al in zit.
Terwijl Johannes staat te kijken, komt er een gedaante over de golven aangelopen. Het is een mens met zeer weemoedige blik. Johannes wil hem 'God' noemen, maar de naamloze vindt dat een slechte en misbruikte term. De naamloze vertelt dat hij degene was die Johannes deed huilen om de mensen. Hij geeft hem de keuze tussen meegaan met Windekind en de Dood (bij wie Johannes een bestaan vol wonderen en waarheid kan hebben) of bij hem en de mensen in de duisternis blijven. Johannes voelt zo'n liefde voor de mensen en deze persoon, dat hij besluit te blijven.
https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/360619/de-kleine-johannes
overzichtelijke analyse met de belangrijkste elementen uit de verhaalanalyse
thematiek
In dit boek staat de manier waarop een kind opgroeit tot volwassene centraal. Daarbij vindt de idealistische Van Eeden dat mensen meer respect voor de natuur moeten hebben, en zich meer naar haar voorbeeld moeten gaan gedragen. Dit komt op twee manieren naar voren.
Ten eerste zijn de personen vrijwel allemaal allegorieën op gevoelens waarmee kinderen te maken krijgen als ze opgroeien. Windekind staat voor de wonderen van de natuur waar kinderen zich mee omringd voelen. Hieruit ontstaat een vorm van nieuwsgierigheid naar het hoe en waarom van alles (wistik).Deze nieuwsgierigheid kan doorslaan naar een pessimistisch wereldbeeld waarin zelfs mensen alleen maar radertjes zijn (pluizer); hierbij lijkt de harde wetenschap (dokter Cijfer) behulpzaam te zijn. Door deze krachten gaat zelfs de liefde (Robinetta) ten onder. De enige manier om uit deze spiraal te komen is door iets van de kinderlijke verwondering terug te vinden. Pas dan krijgt het gevoel nuttig te kunnen zijn voor de medemens (de naamloze) de kans.
Ten tweede geeft Van Eeden een aantal levenslessen ten beste over de manier waarop een volwassene zich hoort te gedragen. Zowel in de verhalen over het vuurvliegje en over de meikever als in het fragment van de picknick zien we een waarschuwend vingertje: de mens is te ver verwijderd van de natuur. Ook de waanzin van de oorlog wordt in de scène met de Vrede-mier duidelijk gemaakt. In de lessen van Windekind over de zon als onze vader geeft Van Eeden zijn visie op het christelijk geloof weer. Dat De Naamloze geen God genoemd wil worden, is daar ook een duidelijk teken van. De mens moet zich meer naar de natuur richten en niet een mensenboekje achterna lopen.
Opbouw
Het verhaal begint met een alwetende verteller die ons een waargebeurd sprookje aankondigt. Daarna beschrijft hij het dagelijks bestaan van Johannes. Zodra het werkelijke verhaal zich gaat ontwikkelen, kruipt Van Eeden helemaal in zijn hoofdpersoon: bijna het hele boek is geschreven vanuit Johannes. Het fragment waarin Johannes bij de vader van Robinetta komt, is daar een mooi voorbeeld van. Johannes kijkt schuchter rond waardoor de lezer veel moet reconstrueren om een beeld te krijgen van de gebeurtenissen. De alwetende verteller komt hier en daar weer even naar voren. Aan het begin van een paar hoofdstukken brengt hij de actie weer op gang en ook aan het slot van het boek is de verteller aan het woord: hierin kondigt hij aan dat een eventueel nieuw verhaal over Johannes geen sprookje meer zal zijn; Johannes heeft de 'magische' leeftijd achter zich gelaten. De verteller zegt dat zijn verhaal veel weg heeft van een sprookje. Maar daar valt inhoudelijk wel wat op af te dingen. Johannes is vrij passief terwijl een sprookjesprins zich doorgaans van zijn sterkste kant zal laten zien. En het eind van het verhaal is minder optimistisch dan het standaard 'en hij leefde nog lang en gelukkig'.
Taal en stijl
De vertelstijl van 'De kleine Johannes' sluit wel goed aan bij een sprookje. Deze verhaalvorm heeft een lange verteltraditie en Van Eedens woordkeus is erg vlot, het hele boek laat zich makkelijk voorlezen. Ook het spreken van planten en dieren, en uiteraard ook het denken van kachels, is sprookjesachtig. Opvallend is dat de spreekstijlen van de zeer verschillende personages weinig variëren. Van Eeden concentreert zich op de boodschap die de personages uitdragen. De manier waarop ze praten, is niet onderscheidend. Het effect hiervan is dat alle personages bij hun introductie neutraal op de lezer overkomen. Dit heeft een duidelijke functie. De personages zijn immers allegorieën op ontwikkelingsfasen bij mensen. Van Eeden wil deze noodzakelijke stappen niet mooier of lelijker maken dan ze zijn. Pluizer heeft bijvoorbeeld ook een grappig aspect: hij gaat steeds op zijn hoofd staan om de wereld eens op een andere manier te bekijken.
https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/360619/de-kleine-johannes
informatie over de schrijver
Frederik van Eeden was de zoon van de amateur-plantkundige Frederik Willem van Eeden en groeide op in een milieu waarin kunst en wetenschap een belangrijke rol speelden. In 1878 ging hij medicijnen studeren in Amsterdam. In 1886 promoveerde Van Eeden en vestigde hij zich te Bussum als huisarts, maar hij specialiseerde zich al snel geheel in de psychotherapie. In 1887 stichtte hij met de Goese huisarts Albert van Renterghem een praktijk voor psychoanalyse in Amsterdam, waaruit hij zich na twee jaar weer terugtrok.
In het begin van de jaren tachtig speelde Van Eeden een belangrijke rol in het studentenleven in Amsterdam en publiceerde hij zijn eerste artikelen en blijspelen. Hij werd lid van de letterkundige vereniging Flanor en richtte in 1885 met Frank van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey het tijdschrift De Nieuwe Gids op, dat de spreekbuis van de Beweging van Tachtig zou worden.
De Tachtigers zetten zich af tegen de "domineespoëzie", die populair was in de tweede helft van de negentiende eeuw. Van Eeden leverde een groot aandeel in de Grassprietjes van Cornelis Paradijs (1885), met een voorwoord van Sebastiaan Slaap (= Willem Kloos) en van P.A. Saaije Azn. (pseudoniem van Arnold Aletrino). In deze beroemde pastiche op het werk van dichters als Nicolaas Beets, J.J.L. ten Kate, E. Laurillard en J.P. Hasebroek, werd ook de reputatie afgebroken van Hendrik Tollens, die als de nationale dichter werd beschouwd. In honderd jaar verschenen van deze bundel tien drukken.
De eerste afleveringen van De Nieuwe Gids bevatten delen van het door Van Eeden geschreven allegorische sprookje De kleine Johannes, dat in 1887 in boekvorm werd uitgegeven en dat in 1892 door Anna Fles in het Duits werd vertaald. In 1894 trad hij uit de redactie van De Nieuwe Gids. De nadruk die de Tachtigers legden op de esthetiek als drijvende factor (l'art pour l'art) sloot bij nader inzien niet blijvend aan bij zijn levensvisie.
Op 15 april 1886 trouwde Frederik van Eeden met Martha van Vloten. Ze kregen twee zoons. Ze scheidden op 29 juli 1907. Over het leven en de dood van zijn zoon Paul, die in 1913 op 24-jarige leeftijd aan tbc overleed, schreef hij het boek Paul's ontwaken.[1] Op 21 augustus 1907 hertrouwde hij met Geertruida Woutrina (Truida) Everts (1873-1952), lid van de familie Everts, met wie hij eveneens twee zoons kreeg.
In 1900 verscheen zijn psychologische roman Van de koele meren des doods, die sindsdien vele malen herdrukt is. Hierin stelt Van Eeden de helende waarde van religie en psychotherapie tegenover de fatalistische opvattingen van de naturalistische auteurs.[2]
Rond 1900 ontwikkelde hij zich in anarchistische richting. Hij was bevriend met de in Londense ballingschap verblijvende Rus Peter Kropotkin. De kolonie Walden in Bussum was een poging zijn maatschappelijke opvattingen concrete gestalte te geven. Dit experiment van 1898 tot 1907 is voor de ontwikkeling van het socialisme in Nederland van betekenis geweest.
In zijn latere leven hield Van Eeden zich hoe langer hoe meer bezig met significa en spiritisme. In 1897 verscheen zijn Redekunstige grondslag van verstandhouding, dat wel wordt beschouwd als eerste Nederlandse geschrift op het gebied van de significa.[3] Hij behoorde in 1916 tot de oprichters van de Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort, die in zijn ogen een centrum ‘ter verdieping van levens- en wereldbeschouwing’ moest worden. Daarbij was de leer van de significa, in het bijzonder de betekenis van de taal voor de menselijke verstandhoudingen, voor hem een belangrijke inspiratiebron. Hij onderhield in die tijd nauw contact met de grondlegger Victoria Lady Welby. Tevens onderhield hij intensieve briefwisselingen met Sigmund Freud waarin deze stelde dat de Eerste Wereldoorlog het bewijs leverde dat zijn psychoanalyse het bij het rechte eind had terwijl Eeden via een open brief zijn Weense vriend ervan beschuldigde dat de Duitsers geen recht hadden om het volkenrecht te schenden.
Op 18 februari 1922 trad Frederik van Eeden op 61-jarige leeftijd toe tot de Rooms-Katholieke Kerk na een bekeringsperiode die sinds 1919 had geduurd. Hij ontving in de Sint-Paulusabdij der Benedictijnen te Oosterhout het sacrament van het heilig doopsel, in aanwezigheid van zijn literaire vrienden schrijver Pieter van der Meer de Walcheren (zelf bekeerling) en de priester en hoogleraar Jac. van Ginneken S.J. Zijn doopnamen waren Fredericus Paulus, mede naar zijn jong overleden zoon.[4][5] Van Eeden is begraven op de RK Begraafplaats in Bussum.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Frederik_van_Eeden_(schrijver)
Eigen mening
ik vond de kleine Johannes een erg leuk boek. Het boek deed mij heel erg denken aan een sprookje en dat vond ik heel erg leuk. Het boek was wel in erg oud Nederlands geschreven dus dat was op het begin wel even lastig, maar hoe verder ik las kon ik er beter over heen lezen. Ik vond het oud Nederlands ook een leuk effect geven, omdat het daardoor nog meer op een sprookje leek.
Op het begin snapte ik niet zo goed waar de schrijver nou naar toe wilde. Toen ik het boek uit had gelezen en er wat over op het internet had gezocht begreep ik er wel meer van. Ik vond het ook wel heel mooi om te zien dat Johannes op het laatst zijn jeugd achter zich laat en de volwassenheid tegemoet gaat.