bezonken rood Jeroen Brouwers

Standaardverslag bezonken rood Isabel van Donzel H5d

 

 

 

De samenvatting

De eerste bladzijde van 'Bezonken rood' is een losse, inleidende pagina die eindigt met de zin: 'Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt' (p. 7). Daarmee bedoelt de auteur dat in zijn leven alles met alles samenhangt. Zijn levensloop bestaat uit een reeks lotgevallen die niet los van elkaar denkbaar zijn en elkaar op een bijzondere manier bepalen. Dat 'bewijst' Jeroen Brouwers ook in deze roman. Vanuit dat perspectief probeert hij bovendien een antwoord te vinden op de vraag: 'Hoe komt het dat ik ben zoals ik ben?' (p. 19).De directe aanleiding tot het schrijven van 'Bezonken rood' was het overlijden van zijn moeder. Op dinsdagochtend 27 januari 1981 werd zij, 72 jaar oud, dood aangetroffen op de vloer van haar kamer in het bejaardenhuis waar zij woonde. Brouwers wilde aan de nagedachtenis van zijn moeder een novelle wijden van ongeveer vijftien pagina's. Onder het schrijven dijde de novelle uit tot een roman van 130 pagina's. De verhouding van moeder en zoon is een haat-liefde-relatie. Jeroen Brouwers wil met 'Bezonken rood' zijn moeder gedenken, die hem in het Jappenkamp heeft leren lezen, onder andere met behulp van het boekje 'Daantje gaat op reis' van Leonard Roggeveen (p. 12). Dat boekje kreeg hij op 30 april 1945, op zijn vijfde verjaardag (p. 87). Daar is hij haar blijvend dankbaar voor, zoals hij er ook met genegenheid aan terugdenkt hoe zij in de kampjaren (1942-1945) het schaarse voedsel uit haar mond spaarde om hem in leven te houden. Maar zijn moeder is ook de vrouw die hem heeft verraden en in de steek gelaten. Vanaf zijn tiende jaar is hij ondergebracht in rooms-katholieke jongensinternaten. Hij voelde zich verbannen en verstoten. Ook in 'Bezonken rood' - evenals in vroeger en later werk - speelt deze 'oerervaring' een grote rol. Toen zijn moeder hem voor het eerst bij zo'n pensionaat afleverde en zich naar hem vooroverboog voor een afscheidskus, gleed de voile van de rand van haar hoed voor haar gezicht, als een traliewerk tussen hem en haar. Hij ziet in terugblik dit voorval als tekenend voor de rest van zijn leven: 'Het traliewerk tussen mij en het verraderlijke vrouwendom is nooit meer opgetrokken' (p. 30).De auteur wil dan ook niet dat zijn naam vermeld staat in de rouwadvertentie. De crematie woont hij niet bij. Van haar nagelaten bezittingen wenst hij niets te ontvangen. Maar wel laat hij zich door anderen de crematieplechtigheid van minuut tot minuut en tot in alle details vertellen (en met kleurenfoto's illustreren). Zelf doet hij er in zijn roman minutieus verslag van. Bijna de helft van 'Bezonken rood' wordt gevuld met de beschrijving van Brouwers' jeugdervaringen in het Japanse interneringskamp Tjideng. Drie jaar lang verbleef hij in dit vrouwenkamp, waarin ook de jongens beneden de leeftijd van tien jaar waren opgesloten. Onder leiding van de beruchte kampcommandant Kenintji Sone - in 1946 als oorlogsmisdadiger geëxecuteerd - is Tjideng het zwaarste interneringskamp in het toenmalige Nederlands-Indië geweest (p. 21).De stenen huizen in Tjideng, een Europese buitenwijk van Batavia/Jakarta, waren volgepakt met duizenden vrouwen en kinderen. Elke vierkante meter vloeroppervlak was een kostbare verworvenheid. De kleuter Jeroen bewoonde met zijn moeder, zijn grootmoeder en zijn zusje een deel van een keuken. Zijn moeder sliep op de aanrecht, zijn grootmoeder op een plank die de ruimte tussen aanrecht en vloer halveerde, Jeroen en zijn zusje bivakkeerden onder die plank op de grond. Het typeert de tot het uiterste beperkte en benauwende levenssfeer van het interneringskamp. De kampervaringen vormen de meest schrijnende en aangrijpende gedeelten van de roman. Beeldend en indringend beschrijft Brouwers de vernederingen en mishandelingen door de Japanners: de eindeloze appèls in de brandende zon; het onberekenbare en onheilspellende gedrag van de 'maanzieke' kampcommandant, nu eens paraderend op zijn paard, dan weer dronken zwaaiend met zijn sabel of lijfstraffen uitdelend met een stok of rotanzweep. Het laat zich denken dat het meemaken van zoveel gruwelijks voor een drie- tot vijfjarig kind een traumatische ervaring oplevert, die levenslang sporen nalaat. De steeds terugkerende confrontatie met de dood is een ander element van verschrikking. Zijn vriendinnetje Nettie Stenvert sterft onder zijn ogen en wordt, bedekt met zilverpapier, in een theekist begraven. Ziek en uitgehongerd als ze is, wordt zijn grootmoeder nog naar de appèls vervoerd, op een strijkplank met twee rolschaatsen eronder. Al spoedig overlijdt zij, op de plank vlak boven hem, door totale uitputting. 'Voordat ik kon lezen wist ik alles omtrent dood,- het behoorde tot de vanzelfsprekendheden van mijn kleuterjaren in die mate geconfronteerd te worden met dood dat ik niet anders wist dan dat er geen enkele gemoedsaandoening bij werd gevoeld, geen angst, geen verdriet, geen afkeer.' (p. 43).Een dramatisch hoogtepunt in de kampellende vormt de beschrijving van de straf die Sone de geïnterneerden oplegt nadat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zijn gevallen. Drie dagen krijgen de vrouwen en kinderen niets te eten. Nog erger: ze moeten een grote kuil graven. Daarin worden de door het Rode Kruis gestuurde hulpgoederen gestort en verbrand. En als climax wordt Jeroens moeder, die probeerde in haar kleren wat rijst voor haar kinderen te smokkelen, door Sone persoonlijk in elkaar geslagen. Een cruciale jeugdervaring: 'Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden.' (p. 21, 119). 'Vanaf dat moment ben ik verdwaald. Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn.' (p.119).
Voor veel lezers zullen de beschreven kampervaringen zeker de meest indrukwekkende romanfragmenten vormen. Toch zou het eenzijdig zijn 'Bezonken rood' louter te typeren als roman over het Jappenkamp. Vanuit de idee, dat 'niets bestaat dat niet iets anders aanraakt', komen ook andere levensperioden aan bod. Een maand voor het sterven van zijn moeder heeft de 'ik' opnieuw Liza ontmoet, een vriendin met wie hij zes à zeven jaar tevoren een kortstondige liefdesrelatie heeft gehad. In de dagen tussen het sterven en de crematie van zijn moeder is hij in gedachten voortdurend met haar bezig. Telkens vervloeien de herinneringsbeelden van de moeder en Liza (b.v. p. 59, 66). In fragmenten wordt de hele liefdesaffaire van vroeger verteld. Met een sterk accent op de botte, nonchalante manier waarop hij haar in de steek heeft gelaten. Maar: 'Tot de vanzelfsprekendheden van mijn kleuterjaren behoorde het besef dat vrouwen pakken rammel moesten krijgen of op andere manieren moesten worden gefolterd of gestraft.' (p. 73).Ook de jaren in de jongensinternaten, de relatie met zijn vrouw en de geboorte van hun kind, een walgelijk tuinfeest waarop hij zich zeer seksistisch gedraagt: het is allemaal in de roman verweven. Zo heeft Jeroen Brouwers met 'Bezonken rood', net als met verscheidene andere romans, weer een deel van zijn levensverhaal vastgelegd; zijn autobiografie is verder aangevuld. Om een lievelingsterm van hem zelf te gebruiken: er is weer een deel van zijn leven 'geboekstaafd'.

 

https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/360586/bezonken-rood

 

 

overzichtelijke analyse met de belangrijkste elementen uit de verhaalanalyse

Thematiek

Zoals bij Jeroen Brouwers leven en werk een onverbrekelijke eenheid vormen, zo vormt ook zijn totale oeuvre een sterke eenheid, gedragen door één thematiek. Uiteraard krijgt die thematiek in de verschillende romans specifieke accenten. In 'Bezonken rood' vermeldt Brouwers als centrale thema's van zijn werk: 'Leven, liefde, literatuur en dood' (p. 40). Die aanduiding is echter rijkelijk globaal. Geschreven naar aanleiding van de dood van zijn moeder, is het boek primair ontsprongen aan de haat-liefdeverhouding tot haar. 'Mijn moeder was de mooiste moeder' (p. 21, 119) staat tegenover 'Naar de hel met haar. Ik bedoel: naar de hel met alle moeders.' (p. 34). En zoals de moeder komt te staan voor alle moeders, zo komt Liza te staan voor alle geliefden. Hij ervaart 'de' vrouw, op grond van zijn levensverhaal, als verraderlijk en onbetrouwbaar. Hij voelt zich onmachtig om met welke vrouw dan ook een duurzame liefdesrelatie aan te gaan. De onmacht om lief te hebben leidt tot levensangst. Een eerder citaat sprak al van afkeer van het leven en verlangen er niet meer te zijn (p. 119). Maar de dood boezemt evenzeer angst in. De levens- en doodsangst, de neiging tot destructie, leiden tot een diep doorleefd isolement. In die belevingswereld vallen internering en internaat samen tot vormen van gevangenschap en gewelddadige onderdrukking. Het leven is slechts wachten op bevrijding. Zwalken en dolen ten gevolge van steeds verstoorde of niet-mogelijke communicatie. In 'Bezonken rood' wordt dat onder meer gesymboliseerd door een reeks mislukkende telefoongesprekken. Het zogenaamde verkeerd-verbonden-motief is een van de opvallendste motieven in de roman. In de volwassen levensfase wordt het isolement vaak gesymboliseerd door de mist. Telkens weer wordt de 'ik' beschreven, staande voor een raam, terwijl buiten dikke mist hangt. Daardoor ziet hij zichzelf gespiegeld, een spiegelmotief dat fundamentele vragen oproept: Wie ben ik? En wat is werkelijkheid en wat is geen werkelijkheid? Naast angst, isolement, onwil en onmacht om lief te hebben, zijn schuldgevoel en wroeging belangrijke thema's. Ook dat wortelt in de kampervaringen. De 'ik' heeft als kleuter nieuwsgierig toegekeken bij mishandelingen, soms zelfs schaterend gelachen bij vernederingen die vrouwen moesten ondergaan. Werkeloos of geamuseerd toekijken bij zulke wandaden maakt medeplichtig. In terugblik bezorgt het hem in allerlei situaties wroeging,- wroeging 'om de alles begerig in zich opnemende kleuter die ik ben geweest' (51). Het is wel duidelijk dat de kernthema's van 'Bezonken rood' horen bij een uitgesproken pessimistisch levensgevoel.

Titel en motto's

De titel staat in directe relatie tot de kampperiode: het rood van de tropenzon die ondergaat, het rood van het bloed dat hij heeft zien vloeien, en van de bol in de Japanse vlag. Het herinneringsbeeld is bezonken, mede dank zij het schrijfproces. Het is helder zichtbaar, maar moet verder niet worden beroerd. Zo blijft het liggen op de bodem van de ziel.

Opbouw

Structuur en techniek

'Bezonken rood' is een hecht gecomponeerde roman. Na een losse, inleidende pagina telt het boek zestien hoofdstukken van ongelijke lengte. Zij zijn ongenummerd en dragen geen titel. Het is niet zo dat elk hoofdstuk min of meer chronologisch een bepaald afgerond verhaalgedeelte bevat. Integendeel. Het bijzondere van de compositie schuilt juist hierin, dat kampervaringen en latere lotgevallen in de verschillende hoofdstukken zijn verweven. Van die constructie, dat netwerk van verwijzingen, gaat de sterke suggestie uit dat er niets in het leven van Jeroen Brouwers heeft kunnen gebeuren, of het hangt, achteraf gezien, met andere levensfeiten samen. Al die verhalen maken deel uit van de autobiografie, waarin de vertellende 'ik' ons laat delen. Daarmee is niet gezegd dat de roman puur autobiografisch is. Feiten en fantasie zijn vermengd. Brouwers zelf gebruikt voor zijn romans graag de term 'autobiografische fictie'. Mede daardoor bereikt de auteur dat zijn roman het verhaal of de anekdote overstijgt en levensvragen op een algemener plan aan de orde stelt. Voor  de beoordeling van Brouwers' verteltechniek is het nodig te weten dat hij veel waarde hecht aan het begrip 'octaviteit'. De term komt in 'Bezonken rood' voor het eerst voor in de openingszin van het vijfde hoofdstuk. Na een kampervaring volgt de ontvangst op het jongensinternaat, getypeerd met de woorden: 'Hetzelfde verhaal nu, in een ander octaaf.' (p. 30).Het begrip 'octaviteit' heeft Brouwers ontleend aan het werk van Harry Mulisch. In zijn boek 'De compositie van de wereld' vertelt Mulisch een jeugdervaring: hij slaat twee pianotoetsen aan, een octaaf, en doorziet dan opeens: het is hetzelfde en niet hetzelfde. Men kan wel zeggen dat octaviteit het belangrijkste structuurprincipe is van 'Bezonken rood'. Telkens keert dit terug: situaties uit verschillende perioden lijken sprekend op elkaar, herhalen zich. Na de internering het internaat, voor en na Liza talloze kortstondige relaties, alle verlopend volgens hetzelfde patroon. Expliciet verwijst Brouwers naar Mulisch tegen het eind van de roman: 'Toen ik om 15.00 uur mijn horloge, dat ik in de stilte kon horen tikken, voor mijn gezicht bracht en ik vol mist stroomde en mij indacht hoe het lichaam van mijn moeder weer werd wat het twee- à drieënzeventig jaar tevoren ook al was,- 'hetzelfde' en gelijkrijd 'niet-hetzelfde', zo is de wereld gecomponeerd,- toen gebeurde er: NIETS.' (p. 124).Zoals Brouwers octaviteit hanteert, wordt het een zeer geladen begrip: het suggereert de nooit eindigende obsessie van het verleden.

Taal en stijl

 

Schrijven is voor Jeroen Brouwers levensnoodzaak. Voor hem geldt: de schrijver die zijn ambacht serieus neemt, tracht met het oneindig gevarieerde instrument van de taal inzicht te krijgen in de 'condition humaine' en daardoor met name in de eigen levenssituatie. De anekdotische levensfeiten leveren daartoe in eerste instantie het materiaal. Maar het is nodig de diepere verbanden te zien, de samenhangen in beeld te brengen. De beste romans van Jeroen Brouwers - en daartoe behoort 'Bezonken rood' stellig - leveren daarom unieke en geraffineerd gecomponeerd collages van verhalen, droomnotities, ingelaste vooruit- en terugblikken, visioenen, aanroepingen en bespiegelingen. Al die elementen worden geïntegreerd tot een boeiende evocatie van een innerlijke wereld. Brouwers' schrijfstijl is daarop afgestemd. Hij schrijft beeldend en flitsend, telkens verspringend, vol fantasie en rijk aan plastiek. Zijn stijl is gedreven en meeslepend: de auteur suggereert dat hij met zijn boek onder grote druk staat. Het hanteren van de octaviteit leidt in 'Bezonken rood' tot een groot aantal letterlijke en variërende herhalingen. Vooral de ontleningen aan de kerkelijke liturgie werken suggestief. Telkens worden verhaalfragmenten onderbroken door de aanroeping 'Laat ons bidden' en door gedeelten uit een bekende Marialitanie. Uit die zogenaamde litanie van Loreto wordt op acht plaatsen in 'Bezonken rood' geciteerd (p. 18/19, 40, 65, 79, 96, 114, 118, 126). Maar Brouwers voegt ook tweemaal eigen elementen toe (p. 114, 118). Deze stilistische vondsten verlenen de roman als geheel trekken van een requiem, een rouwklacht: om het verlies van de vrouw die hem baarde en om het Indië van 'tempo doeloe', het verloren kinderparadijs.

https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/360586/bezonken-rood

 

informatie over de schrijver

 

Jeroen Brouwers is het vierde kind van Jacques Theodorus Maria Brouwers (1903-1964) en Henriëtte Elisabeth Maria van Maaren (1908-1981). Later werd nog een broertje geboren. Zijn vader werkte als boekhouder bij een architectenbureau.

Na de Japanse invasie begin 1942 en de capitulatie van het KNIL werd zijn vader overgebracht naar een krijgsgevangenkamp in de buurt van Tokio. Brouwers belandde met zijn grootmoeder Elisabeth Henrica Pos (1885-1945), zijn moeder en zus eerst in het Japanse interneringskamp Kramat. Na een paar maanden werden ze overgeplaatst naar het kamp Tjideng, in een buitenwijk van Batavia. Zijn grootouders hebben de kampen niet overleefd. Hij schreef in 1981 over deze Japanse bezetting van Indonesië een boek Bezonken rood, vertaald in 1988 in het Engels als Sunken Red[1]. Zijn jeugd in Indonesië speelt ook een rol in zijn romans Het verzonkene en De zondvloed. Deze drie romans zijn later in één band uitgebracht.

Na de oorlog werd het gezin herenigd en verhuisde naar Balikpapan (Borneo, het huidige Kalimantan).

Mevrouw Brouwers repatrieerde in 1947 met haar kinderen per schip naar Nederland. In 1948 kwam ook Brouwers' vader naar Nederland.

Tot 1950 woonde Brouwers thuis bij zijn ouders. Van zijn tiende tot zijn zestiende werd hij in diverse rooms-katholieke pensionaten in onder andere Limburg ondergebracht. De reden was dat hij een onhandelbaar kind zou zijn dat na de vrijheid van Indië niet kon wennen aan het Hollandse keurslijf. Ook deze internaats- en kostschoolervaringen bij onder andere Jongenspensionaat 'St. Maria Ter Engelen' Bleijerheide van de broeders Franciscanen te Bleijerheide verwerkte hij in zijn werk, zoals in zijn roman Het Hout (2014), waarvoor hij de ECI Literatuurprijs ontving.

Zijn ouders waren inmiddels verhuisd naar Delft. Daar haalde Jeroen Brouwers in 1955 het MULO-diploma.

Na enkele maanden te hebben gewerkt bij een bank op de afdeling effecten vervulde hij van 1958-1961 de militaire dienst. Hij zwaaide af als kwartiermeester der Speciale Diensten: Marine Inlichtingen Dienst (MARID). Na zijn dienstplicht ging hij in 1961 in Nijmegen als leerling-journalist werken bij het krantenconcern De Gelderlander. Hij maakte tevens deel uit van de redactie van het soldatenblad Salvo.

In 1962 werd hij aangenomen bij de Geïllustreerde Pers in Amsterdam. Hij werd lid van de redactie van het blad Romance (later Avenue). Van 1964 tot 1976 werkte Brouwers in Brussel als redactie-secretaris en later als (hoofd)redacteur bij de Uitgeverij Manteau. Van 1968 tot 1971 woonde hij met zijn eerste vrouw Nel Berns en twee zoons Daan Leonard (1965-2006) en Pepijn (1968) in Vossem. In 1970 heeft hij een verhouding met de tien jaar jongere Anne Walravens. De zelfmoord van Anne in 1973 is een sleutelmoment in het werk en leven van Brouwers. In Huize Krekelbos te Rijmenam (Bonheiden) schrijft hij zijn oermanuscript, waaruit hij later vele romans haalt. Dit oermanuscript is later uitgekomen als In het midden van de reis door mijn leven.

Na onenigheid met directeur Julien Weverbergh nam Brouwers ontslag bij Uitgeverij Manteau. Hij ging zich geheel aan het schrijven wijden. Na een periode in Warnsveld (bij Zutphen) betrok hij huize Louwhoek in Exel, in de buurt van Lochem. In 1979 huwde hij Josefine Meijer, in 1980 werd hun dochter Anne geboren.

In 1991 vestigde Brouwers zich, na zijn scheiding van Josefine, op een woonboot in Uitgeest. In augustus 1993 verhuisde hij naar Zutendaal in Belgisch-Limburg. Deze woning had hij reeds in 1990 aangekocht. Het huis lag echter in een natuurgebied en werd als zodanig niet als een verblijfadres erkend, waardoor Brouwers officieel nog steeds in Maastricht gedomicilieerd was. Op 8 april 2011 deed de rechtbank in Tongeren uitspraak dat Brouwers vier jaar de tijd had om de woning te slopen.[2] Sinds 2017 woont hij in Lanaken.[3]

Brouwers werd in 1992 opgenomen in de Orde van de Vlaamse Leeuw, en is sinds 1993 Ridder in de Belgische Kroonorde.

In 2007 kende de Taalunie aan Brouwers de Prijs der Nederlandse Letteren toe. Hij accepteerde eerst de prijs, maar weigerde deze later, omdat het bijbehorende geldbedrag van 16.000 euro volgens hem niet in overeenstemming was met het prestige van de prijs. Zo leverde alleen een debuutprijs bijvoorbeeld al 15.000 euro op, terwijl de Prijs der Nederlandse Letteren een oeuvreprijs is.[4][5] In dezelfde maand nam Brouwers de Tzumprijs voor de beste literaire zin van 2007 in ontvangst, waaraan een geldbedrag van 52 euro was verbonden. Ook ontving hij in 2007 de cultuurprijs van de gemeente Zutendaal, waaraan geen geldbedrag was verbonden. In 1993 kreeg hij voor zijn hele oeuvre de Constantijn Huygens-prijs , toen 10.000 gulden waard en in november 2015 voor zijn roman Het hout de ECI Literatuurprijs groot 50.000 euro. Van Het hout verscheen in 2018 een toneelbewerking.

In 2018 werd aan hem door de Radboud Universiteit Nijmegen een eredoctoraat toegekend.[6]

https://nl.wikipedia.org/wiki/Jeroen_Brouwers

 

mening over het boek

ik vond bezonken rood een erg aangrijpend boek. De gebeurtenissen in het boek worden allemaal heel precies beschreven en omdat ik eigenlijk nauwelijks iets af wist over de jappenkampen maakte het voor mij nog extra aangrijpend. Verder vond ik het wel een lastig boek om te lezen, omdat er heel veel flashbacks door elkaar een liepen en er soms ook moeilijke woorden in gebruikt werden. Maar buiten dat vond ik het wel een leuk boek om te lezen, ik was ook wel blij dat het niet zo dik was anders was het verhaal denk ik te langdradig geworden. En zou je denk ik ook de essentie van het boek missen.