Preventie van problemen bij sportpaarden

Tijdens een training met een paard kunnen er diverse situaties ontstaan die problemen met zich mee kunnen brengen. Denk hierbij aan verkeerde langding na een sprong of het in paniek raken van een paard waardoor het dier zichzelf kan verwonden.

 

Echter gaat het binnen het vak trainingsleer over fysiologische problemen die voor kunnen komen bij paarden tijdens training. Problemen bij de training kunnen op twee manieren naar voren komen:

 

Klinische problemen

Klinische problemen vereisen het advies van een dierenarts. Een trainer kan echter wél uiterst attent zijn op de eerste aanwijzing voor dreigende klinische symptomen. Het is een goede gewoonte iedere dag voldoende tijd uit te trekken voor het gadeslaan van de paarden (algemene indruk, eetlust en gedrag) en een zorgvuldige controle van de benen uit te voeren. De meeste problemen liggen namelijk op het gebied van de locomotie oftewel de voortbeweging van de ledematen.

 

Dagelijkse controle van de onderbenen bestaat uit de volgende handelingen:

 

Onvoldoene preseteren

Oorzaken die ten grondslag liggen aan "onvoldoende presteren" kunnen vrij divers zijn en hebben vaak verband met het ras en de soort arbeid die wordt gevraagd. Een voorbeeld kan zijn dat er bij een paard ergens in het lijf een ontsteking zich ontwikkeld. Dit heeft onder andere gevolgen voor de bloedruk waardoor een paard een training minder goed ‘volhoudt’. Ook kunnen er problemen zijn met de luchtwegen, ook wel het respiratoir genoemd, waardoor de stofwisseling in het lichaam veranderd.

 

In 1989 is er in Amerika een groot onderzoek gedaan door van Morris en Seehermand over de oorzaken die bij renpaarden en dravers een rol spelen van. Zij onderzochten 211 paarden met de klacht "poor performance". Bij geen van de dieren was eerder een diagnose gesteld, wel dacht de eigenaar in 95 gevallen aan een locomotieprobleem, in 46 gevallen aan een respiratoir (ademhaling) probleem en in 70 gevallen had men geen idee omtrent de mogelijke oorzaak. Na uitgebreid onderzoek volgens het "Equisport protocol" bleek 74% van het totaal van 211 paarden, één of meer orthopedische problemen te hebben, 20% had een respiratoir probleem en 6% had één of meer andere problemen. In de groep van 70 paarden waarbij in de anamnese geen enkele aanwijzing was die wees op een specifiek orgaansysteem, werden bij 43 dieren (= 61%) orthopedische problemen gediagnostiseerd, bij 16 dieren (=24%) een respiratoir probleem, bij 3 dieren zowel een orthopedisch als een respiratoir probleem, terwijl bij 8 dieren andere problemen (licht tying up, blindheid, onvoldoende training) werden vastgesteld. In hoeverre deze verdeling van de problemen ook van toepassing is op andere rassen of andere paardensport disciplines is niet bekend.

 

Bloedonderzoek

In veel gevallen waarin de prestaties van een paard niet aan de verwachtingen voldoen wordt een bloedonderzoek als hulpmiddel uitgevoerd. Een routine screening is zinvol, maar men moet zich realiseren dat bloedonderzoek niet altijd het antwoord is. Sterker nog, in vele gevallen wordt er aan de bloeduitslagen te veel waarde toegekend die in sommige gevallen niks meer met het daadwerkelijk probleem te maken hebben. Een routine bloedonderzoek kan bestaan uit:

 

Afwijkingen komen slechts sporadisch voor. Het beoordelen van de hematocriet (Ht) is vrij lastig bij een paard. De normaalwaarde voor de Ht is 0.36-0.42 L/L. Wanneer een paard in rust echter een Ht van 0.30 heeft mag hieraan geenszins de conclusie worden verbonden dat het dier bloedarmoede heeft. Veel waarschijnlijker is het feit dat het een rustig paard betreft die veel rode bloedcellen in de milt heeft opgeslagen. Het omgekeerde geldt voor een paard dat in rust een Ht van 0.46 heeft, hier is vaker sprake van opwinding bij de bloedafname dan van een absoluut te veel aan rode bloedcellen. Om een indruk te krijgen omtrent eventuele bloedarmoede kan bloed direct na zware arbeid worden afgenomen: de Ht bij een warmbloedpaard behoort dan hoger dan 0.50 L/L te zijn.

 

Hiermee kan een indruk verkregen worden over ontstekingen en infecties. Het absolute aantal leucocyten is hierbij belangrijker dan de verhouding van de verschillende soorten (lymfocyten en leucocyten), omdat deze verhouding bij het paard vrij variabel is en bijvoorbeeld afhankelijk van arbeid en tijdstip van de dag.

 

Het totaal eiwitgehalte geeft een indruk omtrent het vermogen van het paard zijn eiwitgehalte op peil te houden. Het eiwitspectrum, dat is de verdeling van het aanwezige eiwit in verschillende fracties, kan ook aanwijzingen geven over het mogelijk aanwezig zijn van bepaalde problemen.

 

De spierenzymen, creatinine phosphokinase (CPK) en aspartaat aminotransferase (AST), zijn vrij specifiek voor de spieren. De concentratie van deze enzymen in het bloed neemt toe als er sprake is van spierschade waarbij deze enzymen uit de beschadigde spiercellen "lekken". Het tijdstip van bloedafname is van belang: de CPK stijgt, in probleemgevallen, ± 4 uur na arbeid en gaat na 12 uur dalen. De AST stijgt meestal pas na 12 tot 24 uur en daalt dan in de loop van 5 tot 7 dagen. Daarom moet niet alleen in rust, maar ook 4 en 12 tot 24 uur na arbeid bloed worden afgenomen voor CPK en AST. Bij de interpretatie van deze enzymactivitei­ten dient in het oog te worden gehouden dat een tienvoudige toename en meer, een aanwijzing is voor "echte" tying up. Een drie tot viervoudige toename van de CPK en een twee tot drievoudige toename van de AST na lichte arbeid vormen een aanwijzing voor spierproblemen en dat het onderzoek dan ook zeker moet worden herhaald. Aan kleinere afwijkingen van de normaalwaarden moet geen betekenis worden gehecht.

 

Ureum is een afvalproduct van de stofwisseling dat normaliter door de nieren vlot uit het lichaam wordt verwijderd. Bij een te hoog ureumgehalte moet in eerste instantie gedacht worden aan nierproblemen, mits men zeker weet dat het bloedmonster niet na zware arbeid is afgenomen. Tijdens zware arbeid is namelijk de nierdoorbloeding verminderd, waardoor de nieren minder tijd hebben het ureum uit het bloed te halen. Bovendien treedt bij langdurige zware arbeid vaak ook een zekere mate van indroging op waardoor het bloedureumgehalte nog verder toeneemt.

 

Een verhoogd bloedsuikergehalte wordt bij een paard direct na kortdurende heftige inspanning dikwijls waargenomen. Na langdurige arbeid treedt vaak een lichte verlaging van het bloedglucose gehalte op.