Standaardfunctieproef van school

Op een zandbaan moet een paard vijf maal 1000 meter lopen, iedere keer met een hogere hartslag­fre­quentie. De eerste ronde met een pols van 150 slagen per minuut, daarna een ronde met respectievelijk 160, 170 en 180 slagen per minuut en tot slot het vijfde rondje op maximale snelheid. Telkens wordt ook de snelheid gemeten met een stopwatch. De ruiter kan de hartslag aflezen op de hartslag­me­ter. Na iedere 1000 meter moet het paard één minuut stappen en dan wordt de hartslagfrequentie gemeten. Dan wordt exact om de 2 minuten stappen tot 3 keer toe de hartslagfrequentie gemeten.

 

Uit de gegevens van het harttelapparaat kan men na afloop precies de gemiddelde hartslag voor dat stuk worden uitgerekend en ook de hartslag tijdens en na de stapreprise. Uit de stopwatch gegevens kan de gemiddelde snelheid voor iedere ronde worden berekend.

 

Uit de gegevens van de standaardfunctieproef kunnen voor ieder paard een aantal parameters worden berekend die het trainingsniveau in objectieve getallen weergeven:

-     de gemiddelde snelheid en hartfrequentie van iedere ronde,

-     de gemiddelde snelheid en hartfrequentie van de maximale ronde,

-     het verband tussen de hartslagfrequentie en de snelheid,

-     het herstel van de hartslag na arbeid,