Standaardfunctieproef

Een standaardfunctieproef is een proef met als doel diverse metingen te doen. Een proef kan een eenmalige hoeveelheid arbeid zijn of stapsgewijs worden opgebouwd. Bij een eenmalige hoeveelheid arbeid meet men de hartslag na de arbeid op vaste tijdstippen en/of neemt men na de arbeid een bloedmonster af. Bij een "stapsgewijze proef" wordt steeds iets zwaardere arbeid gevraagd en wordt de hartslag voortdurend gemeten en wordt tijdens en na het rijden van de test regelmatig bloed afgenomen voor melkzuurbepaling.

 

In principe kan een standaardfunctieproef volledig worden aangepast aan de omstandigheden. Een proef moet bestaan uit het verband tussen een bepaalde hoeveelheid arbeid en hartslagfrequentie en/of het verband tussen een bepaalde hoeveelheid arbeid en de melkzuurconcentratie in het bloed.

 

Voor het slagen van een standaard functie proef zijn een aantal voorwaarden noodzakelijk:

 

1:   herhaalbaarheid

De proef moet telkens op precies dezelfde manier worden uitgevoerd, door dezelfde ruiter, op dezelfde bodem, onder dezelfde weersomstandigheden. De hartslagfrequentie moet steeds op hetzelfde moment geteld of afgelezen worden en de bloedafname dient ook steeds op een vast tijdstip na de arbeid te gebeuren. Dertig seconden kunnen al een enorm verschil maken.

 

2)   gewenning van het paard aan de omstandigheden

Vooral de hartslagfrequentie is erg gevoelig voor invloeden op de "psyche" van het paard. Bij opwinding kan de hartslag, terwijl het paard stilstaat, oplopen tot 150-180 of zelfs nog hoger. Om die reden is de hartslag dan ook een minder betrouwbare parameter dan de melkzuur concentratie in het bloed.

 

3)   zorgvuldige registratie      

Het zorgvuldig bijhouden van alle gegevens is vereist om tot bruikbare resultaten te komen. Alle bijzonderheden moeten steeds worden genoteerd om het mogelijk te maken een proef later exact te herhalen. Hoe eenvoudiger de proefopzet, hoe gemakkelijker de proef herhaald kan worden en hoe beter bruikbaar de resultaten zijn.

 

Voorbeeld van een functieproef

Men rijdt een vooraf vastgestelde vaste afstand in galop met een vaste snelheid, bijvoorbeeld 5 kilometer met een gemiddelde snelheid van 400 m/s (stop­watch). Na iedere ronde kan men op steeds vaste tijdstippen (bijvoorbeeld 2 minuten na finish) de herstel-hartslag tellen of bloed laten afnemen voor bepaling van de melkzuur­ concentratie. Nogmaals, dit dient op vaste tijdstippen te gebeuren. Helaas is het goed meten van de snelheid tijdens het rijden voor veel mensen erg moeilijk. Dit kan opgelost worden door het gebruik van een harttelapparaatje. De proef kan dan bestaan uit 5 kilometer galopperen met een gemiddelde hartslagfre­quentie van bijvoorbeeld 150, 160 of 170 slagen per minuut en men meet dan de totaal benodigde tijd. Wanneer de conditie van het paard is verbeterd zal de tijd die men nodig heeft om de vijf kilometer af te leggen afnemen. Wanneer men de proef op deze manier opzet heeft het afnemen van een bloedmonster echter geen zin omdat men een volgende keer met een andere snelheid zal rijden en dus de totale hoeveelheid arbeid (snelheid x afstand) zal veranderen.

 

Belang van de standaardfunctieproef

Naast de gegevens die een dergelijk onderzoek verstrekt over het paard, heeft het doen van een functieproef vaak ook voordelen voor de trainer en de ruiter/rijder. Zij leren door de standaardfunctieproef de snelheid en de hartslagfrequentie van het paard zowel tijdens de arbeid als tijdens het herstel goed in te schatten en krijgen een objectievere indruk van de conditie van het paard.