Planten en dieren zijn meestal goed aangepast aan het klimaat/milieu waarin zijj leven. Deze aanpassingen zijn erfelijk bepaald. Bijvoorbeeld een ijsbeer met een dikke vacht tegen de kou.
Planten en dieren moeten ook schommelingen in de abiotische factoren kunnen verdragen. Bijvoorbeeld grote temperatuur verschillen in de woestijn.
In de eerste afbeelding zie je een optimumkromme voor temperatuur:
In de volgende afbeelding zie je een optimumkromme voor het aantal vijanden, deze bestaat uit meerder optimumkrommes achter elkaar. Je ziet dat de konijnpopulatie kleiner wordt naarmate er meer vossen komen en wanneer er te weinig konijnen zijn in het gebied, de vossenpopulatie weer kleiner wordt.