Feitelijke wereldkennis

Stel je een agent voor die zich kan voortbewegen door een aantal kamers en gangen.
Die agent moet een deur herkennen om van de ene ruimte naar de andere te gaan.
Hoe herkent die agent een deur?
Daarvoor heeft hij misschien druksensoren. De informatie van die sensoren kan hij gebruiken als hij eerst heel vaak tegen de wand rond door de deur stoot en bij iedere keer een kleine draai maakt.
Zo zal hij uiteindelijk wel de opening vinden.
Met sensoren die een visuele perceptie simuleren kan de agent de deur herkennen zoals een mens dat zou doen.

Een mens herkent een deur aan een aantal karakteristieken.
De meeste deuren zijn langwerpig en hebben rechte hoeken.
Op die manier zou een agent ook een deur kunnen herkennen. Maar ook als een deur heel scheef staat, zal een mens het als een deur herkennen.
Een mens herkent een deur door de meetbare eigenschappen van de deur in combinatie met zijn kennis van de wereld.
Die kennis van de wereld beïnvloedt zijn waarneming.
Dat kan positief zijn (een scheve deur wordt toch herkend) maar het kan ook negatief zijn zoals in het volgende voorbeeld: twee exact dezelfde afstanden worden als verschillend gezien.

Als iemand die in de westerse wereld gevraagd wordt welke van de verticale lijnen het langst is, zal het antwoord zijn: de rechter.
Het antwoord wordt beïnvloed door de lijnen die vanuit de punten lopen.
Iemand die in een wereld is opgegroeid waarin minder strakke hoeken voorkomen (bijvoorbeeld in een inheemse bevolkingsgroep in Zuid-Afrika) zal zien dat beide verticale lijnen even lang zijn.
Dit wordt de illusie van Müller-Leyer genoemd.

Een agent ziet de wereld anders dan een mens.
Als in de regels is opgenomen dat een deur te herkennen is door een aantal lijnen die loodrecht op elkaar staan, met een bepaalde verhouding tussen de horizontale lijn(en) en de verticale lijnen, herkent de agent een deur. Dan moet een deur wel kaarsrecht staan.

Bij een agent moet dat gecodeerd worden. In een domme omgeving wordt de agent zo geprogrammeerd dat hij de deur kan herkennen.
In een slimme omgeving draagt de omgeving de kennis in zich en kan de agent dus ‘dommer’ zijn.

De robot in de afbeelding moet zich bewegen in een domme omgeving.
De robot zelf moet echter heel slim worden geprogrammeerd.
Hij heeft 2 druksensoren aan de achterkant en een lichtsensor aan de voorkant.
Als je wilt dat de robot op basis van de gegevens van de sensoren een bepaalde route volgt en obstakels ontwijkt, moet het programma van de robot daarvoor zorgen.
Als je niet wilt dat de robot in cirkeltjes ronddraait, is het best een lastig programma.

In het voorbeeld van de school zijn de leerlingen en de onderdelen van de school (de patches) de agenten.
De sensoren en de actuatoren zijn gecodeerd in het programma.
Op basis van de programmacode weet een leerling waar hij is, en hoe hij een deur kan herkennen.