Titel: |
|
1 Onderwerp Inleiding, beschrijving |
|
2 Probleemstelling/vraag (wat ga je onderzoeken) |
|
3 Uitvoering/werkplan Hoe ga je de opdracht doen? |
|
4 Benodigdheden Wat nodig aan hulp, bronnen, spullen en informatie? |
|
5 Verwachtingen uitkomsten, problemen e.d. |
|
6 Documentatie Hoe ga je resultaten en het verloop van de opdracht vastleggen |
Logboek,
|
7 Verwerking Hoe ga je de resultaten verwerken? |
Verslag,
|
8 Rapportage Hoe ga je je resultaten na afloop laten zien? |
Tabel + Grafiek
|
9 Planning Tijdschema (wanneer doe je wat?) |
|
Zorg er voor dat je verslag er goed uit ziet en vlot en plezierig leest. Let op de volgende punten:
1. Typen of schrijven: Typ het verslag met een tekstverwerker. Als dat problemen geeft kun je ook schrijven maar doe dat dan wel duidelijk. Maak gebruik van papierformaat A4, en gebruik maar één kant van het papier. Voorkom doorhalingen. Vermijd al te lange zinnen en maak gebruik van leestekens. Vraag iemand uit je directe omgeving (een familielid of vriendje) om het verslag door te lezen voordat je het inlevert. Zo voorkom je domme fouten.
2. Eigen tekst: Schrijf je tekst zelf. Schrijf dus niet hele stukken over uit boeken. Ook aan het pikken van teksten op internet heb je weinig en meestal heeft je docent dat snel door. Het moet jouw verslag worden. Als je tekst aanhaalt, vermeld je dat.
3. Bladspiegel: Dit betreft de indeling van de bladzijde. Zorg voor voldoende ruimte aan boven-, onder- en zijkant (kantlijn). Een bladzijde met tekst van boven- tot onderaan ziet er niet aantrekkelijk uit. Maak gebruik van alinea’s, zodat op het eerste gezicht duidelijk is wat bij elkaar hoort. Witte ruimten geven bovendien rustpunten tijdens het lezen. Maak gebruik van vet, cursief en onderstrepingen, maar niet te veel en alleen om iets te accentueren.
4. Hoofdstukken: Geef duidelijk aan wanneer je met een nieuw hoofdstuk of een nieuwe paragraaf begint. Begin elk hoofdstuk op een nieuwe bladzijde.
5. Illustraties, plaatjes: Een beeld zegt meer dan 1000 woorden. Dus zijn schema’s, tabellen, grafieken, tekeningen en plaatjes heel nuttig. Ze moeten wel een functie hebben, dus verfraaien hoeft niet. Voorzie ze van een nummer en een onderschrift, zodat je er in de tekst naar kan verwijzen.
Een goede indeling is:
1. Titelpagina: De titel is kort en geeft in een paar woorden weer wat het onderwerp is. Vermeld ook je naam, klas en datum.
2. Inhoudsopgave: Kort overzicht van de inhoud. Wat staat op welke bladzijde.
3. Inleiding: Hierin geef je aan waarom je het onderzoek deed. Op wat voor vragen wilde je een antwoord of welke problemen wilde je oplossen. Wat waren je verwachtingen?
4. Uitvoering: Een korte beschrijving met tekeningen of foto’s van hoe je de proef hebt uitgevoerd. Dat moet ongeveer overeenkomen met je werkplan, maar er zullen vast verschillen zijn doordat een opdracht meestal een beetje anders verloopt dan je van tevoren had bedacht.
5. Resultaten: Wat heb je gevonden en ontdekt. Vaak kan dit goed in tabelvorm en dat geldt zeker voor de uitkomsten van metingen. Tekeningen en grafieken zijn een belangrijke aanvulling.
6. Conclusies: Geef aan welke conclusies volgen uit je resultaten. Verklaringen zijn ook mogelijk.
7. Bronnen en of hulpmiddelen: Wat heb je gebruikt aan boeken of andere informatiebronnen, bijvoorbeeld internet. Maak daar een lijstje van. Van de boeken moet je de naam van de auteur, de titel en de uitgever noemen. En wat heb je gebruikt om je verslag te maken. Denk aan Word, Excel, etc…
8. Terugblik: Wat vond je van je opdracht. Wat ging goed en wat ging slecht. Wat vond je moeilijk. Wat heb je er van geleerd. Wat zou je een volgende keer anders doen.