Leerdoelen

Wat moet je kunnen met GIS in klas 3?

Je kunt onderweg met de opdrachtenen verdienen!
Als je er drie hebt ben je een 'top ' en een echte GISSER.
Om bij de eindopracht zelf(standig) vragen te kunnen beantwoorden (3e ) moet je na het maken van de opdrachten 1 en 2 de volgende leerdoelen kunnen en/of kennen.

Maak een goede planning. Je hebt er 7 lessen voor nodig + thuis = 340 min= bijna 6 uur !

Het gaat niet alleen om het gebruiken van QGIS (dikgedrukt) maar ook over kaartvaardigheden * , zoals kaartlezen, kaartselectie, kaartanalyse en kaart maken (staan schuin gedrukt achter het leerdoel)

(Tussen haakjes de opdracht waar je dat straks leert en de kaartvaardigheid die je moet beheersen. )
       
  1. Ik kan voorbeelden noemen van ruimtelijke data (Wat is GIS?)
  2. Ik kan in eigen woorden omschrijven wat een GIS is  (Wat is GIS?)            
  3. Ik kan een (nieuw) project openen (1)                  
  4. Ik kan de belangrijkste knoppen in QGIS gebruiken (1)                  
  5. Ik kan informatie uit een kaartlaag halen door deze te classificeren of te bevragen (=informatie eruit halen) (kaartlezen, kaartanalyse) (2)      
  6. Ik kan inzoomen, plugins installeren, kaartenlagen zichtbaar maken en/of activeren (1)      
  7. Ik kan een andere kaartlaag toevoegen aan een project (1)     
  8. Ik kan gegevens selecteren uit een kaartlaag : bevragen via filteren, bufferen en clippen (2)        
  9. Ik kan een ruimtelijke query uitvoeren(1) en nieuwe informatie toevoegen                
  10. Ik kan Statistiek in een tabel toepassen (1)                  
  11. Ik kan gebieden vergelijken (1,2) op basis van een demografisch gegeven (kaartanalyse)
  12. Ik kan de juiste kaartla(a)g(en) selecteren om daarmee een (geografisch) probleem op te lossen (kaartselectie, kaartinterpretatie)

    Let op: noteer de antwoorden van de 9 vragen die je bij de opdrachten 1 en 2  krijgt in een Google drive doc. Jouw antwoorden op opdrachten worden namelijk niet bewaard!

    * Kaartvaardigheden:


    1. Kaartproductie/ maken: ik kan van ruimtelijke data een kaart maken met de juiste symbolen, kleur,en verhoudingen en met een legenda, titel, schaal en windroos.
    2. Kaartselectie: ik heb bepaalt wat ik wil weten of onderzoeken. Ik kan dan de juiste kaart kiezen uit bv. meerdere kaarten/kaartlagen, omdat ik dan eerst heb gekeken welke informatie de kaart geeft.
    3. Kaartlezen: ik kan opzoeken waar iets ligt (identificeren) of wat de kenmerken zijn van een plaats of gebied (benoemen).
    4. Kaartanalyse: ik kan patronen op een kaart beschrijven en nagaan of bepaalde patronen op andere kaarten ook met elkaar overeenkomen (relateren).
    5. Kaartinterpretatie: ik kan verschijnselen op een kaart verklaren en voorspellen. Hierbij gebruik ik de patronen die op de kaart te zien zijn, maar ook (geografische) kennis die niet op kaart staat.












     
  13.  
  14.  

 

 

 

 

 

Ga naar de volgende pagina......►      ....om aan je   jacht te beginnen