In 1815 wordt koning Willem I in Brussel ingehuldigd als koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Zijn rijk omvat zowel het tegenwoordige Nederland als België.
Bekijk de video.
Koning Willem I zweert trouw aan een grondwet. Maar die grondwet geeft hem als koning veel macht. Hij krijgt het opperbevel over het leger en de vloot. Hij beheert ‘s lands financiën en krijgt zeggenschap over de buitenlandse betrekkingen. Hij mag zelf zijn ministers benoemen, zoals koningen dat in die tijd deden. Koning Willem heeft een bijna absolute macht. Trots schrijft hij zijn zoon: “ik alleen beslis alles”.
Er zijn ook volksvertegenwoordigers. Die zitten in de Staten Generaal, deze bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer. In de Eerste Kamer zitten de senatoren, vaak van adel. En ze worden benoemd door de koning. De leden van de Tweede Kamer worden gekozen door de Provinciale Staten. Hierin zitten de regenten, vaak Oranjegezinden. Maar koning Willem trekt zich niet zoveel aan van het parlement. Hij neemt zijn besluiten liever zelf als koninklijk besluit. Het zijn geen wetten dus hij kan de Staten Generaal gewoon links laten liggen en de ministers die heeft hij alleen nodig om zijn besluiten uit te laten voeren.
Opstand in België
In het zuiden van de Nederlanden is er weinig vertrouwen in de koning. Zij vinden dat hij de Hollanders voortrekt. In 1830 breekt er een opstand uit. Eerst alleen nog in Brussel, maar al gauw ook in andere steden in het zuiden. Willem I probeert de opstand nog te onderdrukken, maar het is al te laat. De opstand groeit uit tot een heuse onafhankelijkheidsstrijd die Willem verliest. In 1839 moet hij België erkennen als onafhankelijke staat. Deze vernedering kan Willem I moeilijk verkroppen. Teleurgesteld treedt hij af. Hij wordt opgevolgd door koning Willem II.
Opdracht
Bespreek in je groep het verschil in de macht die koning Willem I had en de macht die koning Willem Alexander heeft.