Lees de vragen, bekijk de video en beantwoord de vragen.
1. Door wie wordt wat gezegd? Kopieer onderstaande tabel in Word en zet een kruisje bij 'fille' (meisje) of 'garçon' (jongen)
Fille | Garçon | |
Tu aimes les sports? | ||
Moi, j'aime beaucoup jouer au tennis. | ||
Oui, j'aime bien les sports. | ||
Moi aussi, j'aime beaucoup jouer au tennis | ||
Tu aimes faire du vélo? | ||
Oui, j'aime bien faire du vélo. | ||
Et tu aimes faire des rollers? | ||
Non, je n'aime pas faire des rollers? | ||
Et toi, qu'est-ce que tu aimes faire? | ||
J'aime tous les sports. |
2. Wat denk je dat onderstaande vragen in het Nederlands betekenen? Neem de zin over en geef de vertaling.
3. Lees onderstaande zinnen en luister naar de uitspraak via de methodesite (opdracht 16). Oefen de uitspraak door de zinnen na te zeggen.
4. Beantwoord de vragen voor jezelf en noteer de antwoorden in hele zinnen in je word-document.
Voorbeeld:
Quel est ton sport préféré? C'est le tennis.
etc.
Les devoirs
Jeudi 31 mai
Apprendre: blokje A, B en E t/m pas de + faire
Faire: leçon 5
SO HOOFDSTUK 6 op vrijdag 8 juni (leerwerk staat op som)