In de eerste eeuwen van onze jaartelling verbreidde het christendom zich vanuit Jeruzalem over het Romeinse Rijk en het hart van het rijk: Rome. In de slavenmaatschappij van het Romeinse Rijk stelden christenen Jezus tot voorbeeld. Hij kwam op voor de zwakkeren. In het Romeinse Rijk waren dat de slaven en armen. Jezus durfde de waarheid te spreken en veroordeelde uitbuiters. Jezus gaf hen ook nieuwe hoop door te spreken over een ideale wereld die nabij was. Gelijkheid voor God en een beter leven na de dood was een aantrekkelijk vooruitzicht. Het idee van beloning na een leven van onderdrukking, armoede en ongelijkheid maakte het leven wat dragelijker.
Christenen waren zeer overtuigd van hun gelijk en zeer fanatiek. Ze weigerden de Romeinse goden te aanbidden. Er waren Romeinse keizers die gedurende enige jaren van hun regeerperiode om uiteenlopende redenen christenen hebben vervolgd. Christenen moesten daarom vaak letterlijk 'ondergronds' leven. Ondanks de vervolgingen bleef de aanhang van het christendom groeien.