De Frontier
In 1783 waren dertien koloniën onafhankelijk geworden. Hun grondgebied omvatte vanaf de oostkust, over de Appalachen heen, het gehele gebied tot aan de Mississippi. Dat gebied had George III toegwezen aan de indianen. De kolonisten moesten zich beperken tot het gebied ten oosten van de bergketen. Maar de toestroom van kolonisten stopte niet, nieuwe gebieden werden in bezit genomen en ontgonnen. Steeds verder naar het westen schoof de Frontier, de grens tussen het gebied van de indianen en het gekoloniseerde gebied. Verdragen met de indianen werden geschonden zo gauw als nieuwe woongebieden voor kolonisten nodig leken. In de negentiende eeuw konden de Verenigde Staten hun gebied sterk uitbreiden. Napoleon verkocht voor $15.000.000 geheel Louisiana aan de Verenigde Staten. Voor Florida betaalden ze $2.000.000 aan Spanje. Texas en Californië werden Mexico veroverd, dat wel nog een financiële vergoeding van $13.000.000 kreeg. Ten slotte kochten de Verenigde Staten Alaska van Rusland voor $7.200.000.
Abolitionisten
In de discussie tussen Noord en Zuid ontstond een felle woordenstrijd over het al dan niet afschaffen van de slavernij. Volgens abolitionisten, tegenstanders van de slavenhandel en slavernij, die vooral in het noorden aanhang hadden, was slavernij gewoon onchristelijk en onmenselijk en moest dan ook worden afgeschaft. Volgens zuiderlingen werd in de Bijbel slavernij toegestaan, behandelden zij de slaven zeker zo goed als de industriëlen de arbeiders in het noorden en was slavernij gewoon noodzakelijk voor een economische bedrijfsvoering op de pantages. Aangewakker door artikelen in de Liberator en boeken als Uncle Tom's Cabin van Harriet Beecher Stowe, werd de strijd steeds feller.
Voorbeeld van een abolitionist: https://historiek.net/john-brown-1800-1859/17124/
Extra uitleg vanaf 5:40
Van tabak naar katoen
In de noordelijke kolonies was meer handel en nijverheid dan in het zuiden. Maar landbouw bleef overal lang de belangrijkste sector in de economie. Tabak kan op plantages en op familiebedrijfjes verbouwd worden, want zelf het verbouwen van tabak op een kleine akker bracht veel geld op. De boeren verkochten de tabaksbladeren, die in Europa werden vewerkt tot pruim-. snuif- of rooktabak. Tot ver in de achttiende eeuw betekende de tabaksuitvoer de helft van de totale export(inkomsten) voor de kolonisten. Zo kwam het geld binnen dat nodig was om de Europese producten zoals gereedschappen, werktuigen en luxere huisraad en kleding te betalen. De tabakshandel was zeer winstgevend tot omstreeks 1720, daarna raakte de Europese markt verzadigd en zakte de prijs. De grote omvang van de tabakshandel compenseerde deze prijsdaling enigzins. Door de lagere tabaksprijs in de tweede helft van de achttiende eeuw en door de uitputting van de grond als gevolg van de eenzijdige tabaksteelt, raakten veel tabaksplantages in verval. Het leek er zelfs op dat slavernij om deze ecnomische reden zou moeten worden afgeschaft.
Een uitvinding van Eli Whitney in 1793 bracht redding. Zijn cotton gin was een machine waarmee snel de zaadjes uit de katoenplukken konden worden gehaald. omdat de inlandse katoensoorten moeilijk met de hand van zaadjes konden worden ontdaan was veel handwerk nodig en was alleen de katoenteelt met katoen uit de kuststreken winstgevend. Door de uitvinding van de katoen-ontzaad-machine konden ook de andere soorten snel en zonder veel arbeidskrachten worden gezuiverd van zaden en geschikt worden gemaakt voor de textielindustrie. En dit kwam juist op het moment dat de textielindustrie in Engeland en spoedig ook in de noordelijke staten van de Verenigde Staten een enorme vraag naar katoen losmaakte. Plots was er de mogelijkheid de onredendabele tabaksteelt te vervangen door de nu winstgevende katoenteelt. Slavernij bleef winstgevend en groeide zelfs in omvang
.