Wanneer de begeleidingsstijl overtuigen toepassen?
Dit werkt het beste:
Bij het leren van nieuwe methoden;
Bij studenten of chronisch zieken die enigszins ervaring hebben;
Als de lerende de (deel)taak al eens heeft uitgevoerd en/of geoefend;
Als de lerende ‘bewust – onbekwaam’ is;
Als de lerende gemotiveerd is.
De verpleegkundige geeft de richting aan en blijft de taakuitoefening door de lerende nauwlettend volgen, maar probeert een (beperkte) vorm van tweerichtingsverkeer te realiseren. Hij geeft de lerende inspraak. De verpleegkundige heeft een begeleidende rol en geeft uitleg over beslissingen en achterliggende theorie, vraagt suggesties en motiveert de lerende door de bedoelingen te laten zien. Hij toont betrokkenheid bij de lerende en wil hem tot op een bepaalde hoogte motiveren en overtuigen. De verpleegkundige luistert en toont begrip, maar is vooral taakgericht en de correcte uitvoering van de handelingen aan de hand van richtlijnen en protocollen staat centraal.
Je kunt bij het toepassen van de begeleidingsstijl overtuigen de volgende stappen aanhouden:
Voorbereiden
Beantwoord de volgende vragen:
Wat moet de lerende na afloop van de instructie precies kunnen doen?
Wat kan de lerende al ten aanzien van hetgeen hij moet gaan leren?
Wat weet de lerende al ten aanzien van hetgeen hij moet gaan leren doen?
Hoe leert de lerende het liefst op basis van zijn leerstijl?
Heeft de lerende weerstand tegen het leren of uitvoeren van de taak of dit werk?
Uit welke opeenvolgende stappen bestaat dit werk/taak?
Is er een richtlijn of een protocol beschikbaar?
Kunnen er moeilijkheden ontstaan tijdens het leren van deze taak/handeling?
Hoe kun je eventuele moeilijkheden tijdens het leren van de taak/handeling voorkomen?
Zijn er nog speciale aandachtspunten?
Op welke punten van jouw instructie wil je de lerende inspraak geven?
Hoe kun je de lerende op zijn gemak stellen?
Hoe kun je de lerende motiveren voor deze taak?
Tips bij het voorbereiden:
Maak een schema om overzicht te krijgen van de stappen waaruit het werk of de door de lerende te leren taak bestaat.
Probeer je zo goed mogelijk te verplaatsen in de lerende. Houd daarbij rekening met diens leerstijl en vooral zijn motivatie en ambities.
Stel van te voren vragen en observeer om vast te stellen wat de lerende al kan en weet, zodat je daarbij kunt aansluiten en op kan voortbouwen.
Stel van tevoren vast op welke punten je de lerende inspraak wilt geven op het leren van de taak/handeling en de uitvoering daarvan.
Uitleggen
Zorg dat je uitleg bestaat uit de volgende onderdelen:
Vertel in het kort wat de lerende moet gaan doen en motiveer hem hiervoor.
Vertel waarom de lerende dit moet gaan doen en wat het belang is van hetgeen hij gaat leren.
Vertel stap voor stap wat de lerende moet gaan doen en gebruik hierbij eventueel hulpmiddelen.
Vraag over welke punten de lerende vragen heeft.
Geef de kaders aan waarbinnen de lerende vragen mag stellen of suggesties doen.
Vraag aan de lerende of hij suggesties heeft voor de wijze waarop hij de taak gaat leren of deze uitgevoerd gaat worden.
Geef aan wat de punten zijn waar de lerende extra op moet letten.
Vraag de lerende of er iets is dat hij nog niet begrijpt.
Stel de lerende zoveel mogelijk op zijn gemak.
Laat de lerende zien met welke andere werkzaamheden de taak/handeling samenhangt en wat het belang er van is.
Tips bij het uitleggen:
Vertel niet te veel in één keer.
Geef de lerende inspraak op de wijze waarop hij het werk gaat leren of de wijze waarop de taak wordt uitgevoerd.
Motiveer de lerende voor de uitvoering van de taak/handeling.
Stel vragen om tussentijds te controleren of de lerende de uitleg heeft begrepen.
Voordoen
Doe het werk stap-voor-stap voor:
Zorg voor een opstelling waarbij de lerende goed kan zien wat je precies doet.
Leg bij iedere stap, die je voordoet, uit wat je doet en waarom je dat doet.
Laat de lerende hier vragen over stellen of suggesties doen.
Laat de lerende verwoorden waar hij tegenop ziet of moeilijk vindt.
Stop even met voordoen als je merkt dat de lerende meer tijd nodig heeft.
Vat de belangrijkste stappen na afloop nog even samen of laat de lerende dit voor je doen.
Doe (een deel van) het werk eventueel later nog een keer voor.
Tips bij het voordoen:
Doe niet te veel in een keer voor.
Geef de lerende de kans om tussendoor vragen te stellen als hij het niet begrijpt.
Laat de lerende suggesties doen op basis van zijn onderliggende kennis of ervaring met de taak/werk.
Stel vragen om tussentijds te controleren of de lerende heeft begrepen wat je doet.
Nadoen
Doorloop deze fase als volgt:
Laat de lerende zich voorstellen dat hij de taak uitvoert en eerst in eigen woorden vertellen wat hij gaat doen.
Laat de lerende verwoorden waar hij tegenop ziet of moeilijk vindt.
Zorg dat de richtlijn of het protocol beschikbaar is en wordt gebruikt.
Laat de lerende het werk uitvoeren terwijl hij vertelt wat hij doet. Geef hierbij direct feedback.
Grijp in wanneer er een onveilige situatie ontstaat. Doe dit direct, kordaat en blijf rustig.
Stel vragen om er achter te komen waarom iets fout ging:
Heeft de lerende niet genoeg kennis?
Heeft de lerende niet genoeg vaardigheden?
Heeft de lerende niet de juiste beroeps- of leerhouding?
Geef eventueel aanvullende aanwijzingen.
Stel de lerende gerust, probeer angsten en weerstand te verminderen.
Toon direct waardering voor wat de lerende goed heeft gedaan.
Tip bij het nadoen:
Laat de lerende ook eens zelf ontdekken wat er gebeurt als hij iets verkeerd doet.
Nabespreken
Bespreek:
Of de lerende tevreden is.
Wat hij goed vond gaan en waarom.
Wat de lerende minder goed vond gaan en hoe dat komt.
Of de lerende het werk leuk vond en er voor is gemotiveerd.
Of je tevreden bent en je vindt dat het werk en het leren goed is gedaan.
Of het verstandig is om nog een keer te oefenen of aanvullende instructie te geven voordat de lerende zelfstandig aan de slag mag.
Tip bij het nabespreken:
Maak direct concrete afspraken over het verder oefenen of over het geven van aanvullende instructie.
Aanvullende instructie geven (indien nodig)
Mogelijkheden voor het geven van aanvullende instructie(s):
Bereid de instructie opnieuw voor.
Geef de lerende inspraak op de wijze waarop hij aanvullende instructie krijgt.
Herhaal de instructie en laat de lerende je instructie herhalen om te achterhalen waar het probleem zit.
Laat de lerende aantekeningen maken.
Vraag om extra feedback (terugkoppeling) van de lerende.
Geef extra duidelijk aan waarom het belangrijk is dat iets wordt geleerd.
Wees geduldig, leg het rustiger uit en gebruik eenvoudiger woorden.
Doe meer voor, laat de lerende meedoen.
‘Beloon’ de lerende vaker door veel positieve feedback te geven.
Vertoon leidend, helpend en begrijpend gedrag
Zoek een andere vorm van instructie, bijvoorbeeld een instructiefilm.
Laat iemand anders de lerende instructies geven.
Tips voor het geven van aanvullende instructie(s):
Zorg er voor dat je instructie niet meer van hetzelfde is.
Geef de lerende inspraak of laat hem zijn emoties uiten.
Pas je taalgebruik aan de lerende aan.
Houd instructies zo kort mogelijk.
Zet de belangrijkste dingen voor de lerende op papier.