Verpleegkundigen ‘bewijzen’ wat er met een patiënt aan de hand is en hoe zij zijn zelfmanagement kan ondersteunen. Zoals het voor een detective de opgave is om te achterhalen wie het gedaan heeft, zo wil de verpleegkundige er achter komen wat bij haar patiënt gaande is. De verpleegkundige levert ‘het bewijs’ door alle verzamelde en geselecteerde puzzelstukjes aan elkaar te leggen. Met haar klinische blik en door probleemherkenning, onderbouwt ze met informatie van de patiënt en diens naasten, observaties, lichamelijk onderzoek, ziekteverschijnselen, parameters en bloedwaarden en informatie uit overdrachten en dossiers, of er met de zorgvrager wel of niet iets aan de hand is. Gaat het niet goed met haar patiënt dan weet de verpleegkundige als eerste hoe de gezondheidstoestand van hem is. Zij levert ‘als een detective’ het bewijs dat er een gezondheidsprobleem is door observeren, analyseren, deduceren, induceren en (mogelijke) sociale, functionele, fysieke en psychische problemen vast te stellen en daarin prioritering aan te brengen.
De verpleegkundige beschikt over de vakbekwaamheid om inzichtelijk te maken wat het gezondheidsprobleem is, hoe het ontstaan is, hoe urgent het is, wat de risico’s zijn en wat de best mogelijke verpleegkundige aanpak is. Het betreft ook het vermogen om onderlinge verbanden met andere patiëntproblemen te zien. Wanneer de gezondheidstoestand van de patiënt dit toelaat, vraagt de verpleegkundige zich kritisch af of zij tot de juiste conclusie is gekomen. Bij twijfel of onduidelijkheid wat de beste beslissing is voor de individuele patiënt (klinische onzekerheid), staat haar de methode van Evidence-Based Practice (EBP) ter beschikking. Zij gaat op zoek naar het huidige beste (wetenschappelijke) bewijsmateriaal om samen met haar patiënt een besluit te nemen over de zorgverlening of de behandeling.