Het aardoppervlak staat bloot aan krachten van buitenaf. Dat zijn verwering, erosie en sedimentatie.
Losgeraakt materiaal wordt weggevoerd, vooral door gletsjerijs en door rivierwater. Dat verschijnsel heet erosie. De alpenvalleien hieronder zijn door water (Afbeelding 1) en door ijs (Afbeelding 2) uitgesleten.
Het uitgesleten materiaal wordt op andere plekken in het stroomgebied van de rivier afgezet, of anders gezegd: er vindt in het stroomgebied sedimentatie plaats van materiaal uit gebergten.
Welk materiaal waar wordt afgezet, hangt af van de stroomsnelheid van het rivierwater. Die stroomsnelheid neemt vanaf de bron naar de monding af. Hoe lager de stroomsnelheid, hoe kleiner de deeltjes die meegevoerd kunnen worden. De deeltjes die te zwaar zijn om door het water verplaatst te worden, zakken naar de rivierbodem of blijven op de oevers liggen.
In de bovenloop vindt helemaal geen sedimentatie plaats, in de middenloop worden grind en zand afgezet en in de benedenloop zand en klei. Zo ontstaan er uiteenlopende landschappen in het stroomgebied van de rivier.
Dat is te zien langs de Rhône, de Po en de Nijl, drie rivieren die in de Middellandse Zee uitmonden.
Afbeelding 1 | Afbeelding 2 | Afbeelding 3 | Afbeelding 4 |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Afbeelding 5 | Afbeelding 6 | Afbeelding 7 | |
![]() |
![]() |
![]() |