Les 6 - Stijlleer
Theorie
Nergens kom je zoveel stijlfiguren en beeldspraak tegen als in gedichten. Veel van deze stijlfiguren en veel beeldspraak heb je in de onderbouw al geleerd, enkele onderdelen zullen nieuw zijn.
Stijlleer/stilistiek
De stijlleer of stilistiek is een beschrijving van stijlmiddelen die bestaat uit twee onderdelen: stijlfiguren en beeldspraak.
Stijlfiguren
Stijlfiguren worden gebruikt om een bepaald effect te bereiken zoals nadruk of ironie.
Antithese
Zuivere tegenstelling (zwart-wit, jong-oud)
Eufemisme
Een verzachtende uitdrukking (de hond is ingeslapen i.p.v. de hond is afgemaakt)
Hyperbool
Overdrijving ('Dat heb ik nou al 100 keer gezegd!')
Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Hoe langer je erover nadenkt, hoe logischer het wordt ('Door de bomen het bos niet meer zien.').
Retorische vraag
Een vraag waarop je geen antwoord verwacht ('Ben je gek?').
Woordspeling
Een woord of uitdrukking wordt dubbel gebruikt. Dit zijn eigenlijk 'woordgrapjes': ('De duiker is diep gezonken.').
Beeldspraak
Onder beeldspraak vallen alle woorden en uitdrukkingen die niet letterlijk maar figuurlijk bedoeld zijn. Vormen van beeldspraak:
Vergelijking
Het beeld en het object staan in dezelfde zin naast elkaar ('Jouw kamer (O) is net een zwijnenstal (B)!').
Metafoor
Bij een metafoor worden ook twee zaken vergeleken, maar het object wordt daarbij weggelaten ('Ruim die zwijnenstal eens op!').
Personificatie
Een levenloos iets wordt voorgesteld als iets levends ('De wind fluisterde door de bomen.').
Synesthesie
Twee zintuiglijke waarnemingen worden gecombineerd ('Scheeuwende kleuren', 'De smaak van herfst'.).
Cliché
Een zin of uitdrukking die zo afgezaagd is dat je hem niet eens meer herkent als beeldspraak ('Dat is voor herhaling vatbaar', 'Ik klim in de pen', 'Ik ben lekgestoken door de muggen'.)