3. Uiteindelijk koopt Iris ergens anders een avondjurk voor € 60. De schoenen zijn afkomstig uit de nieuwe collectie en zijn dus duurder. “Dat valt even tegen...” zegt Iris. “Ik rekende op € 70,-. Nu moet ik € 99,95 betalen voor een paar mooie schoenen. Kom ik nog wel uit met mijn budget?”
Noteer in het schema de gewijzigde uitgaven voor kleding, schoenen en totalen. Geef hieronder aan of er sprake is van een tekort of een overschot door het juiste woord te omcirkelen. Schrijf je berekening van het tekort of overschot op.
Iris heeft een tekort / overschot.
Berekening: ………..