Stap 4

Conceptkaarten
Je hebt gezien waarom er mensen in Nederland en Duitsland naar een andere plek in hun land zijn verhuisd. Je hebt ook gezien welke groepen immigranten naar Nederland en Duitsland kwamen en waarom. En je hebt gezien waarom in beide landen mensen vooral in de jaren ‘50 besloten om te vertrekken en naar het buitenland te emigreren.

Je gaat al deze kennis verwerken door het in kaart te brengen. Niet door een landkaart te tekenen of een landkaart in te kleuren, maar door verbanden te leggen tussen begrippen die je in deze les bent tegengekomen en die je aangereikt krijgt door je docent. Die verbanden kunnen zijn: oorzaak en gevolg, herkomst, overeenkomst, enzovoort. Je krijgt van je leerkracht een lijst met namen van landen en andere plekken, een lijst van namen van groepen, een lijst van begrippen en drie lege vellen papier.

Je gaat met twee klasgenoten drie conceptkaarten maken, één voor verhuizen binnen Nederland en Duitsland, één voor immigratie in Nederland en Duitsland en één voor emigratie vanuit Nederland en Duitsland. Op elke conceptkaart zet je centraal de namen “Duitsland” en “Nederland”. Dan plaats je er namen en begrippen bij uit de lijsten die je voor de betreffende conceptkaart nodig denkt te hebben en je trekt lijnen tussen de begrippen die op de één of andere manier verband met elkaar houden. Bij elke lijn vermeld je het soort verband dat er volgens jou bij hoort. Verwerk zoveel mogelijk van je kennis in de conceptkaarten. Laat zien wat je weet!

Spreek onder elkaar af wie de conceptkaart maakt voor verhuizen binnen Nederland en Duitsland, wie voor immigratie in Nederland en Duitsland en wie voor emigratie vanuit Nederland en Duitsland. Overleg tijdens het maken van de conceptkaarten met elkaar over welke namen en begrippen je wel of niet moet gebruiken.

Klaar?
Laat jullie conceptkaarten beoordelen door jullie docent.