De vragen maken op een blaadje. Laat de antwoorden controleren door een van ons of door de docent.
Vraag 1
Wie waren de rederijkers?
Vraag 2
Wat deden de rederijkers?
Vraag 3
In welk tijdperk leefde de rederijkers?
Vraag 4
Wat betekend de term rederijkers?
Vraag 5
Noem een 3 rederijkers?
Vraag 6
Aan welke steden zijn de rederijkers verbonden?
Vraag 7
Wat is een landjuweel?
Vraag 8
Geef een 4 voorbeelden van dichtvormen?
Vraag 9
De factor was de leider van de rederijkerskamer. Noem 2 anderen functies die je heb in je rederijkerskamer en omschrijf kort wat ze doen.
Vraag 10
Maak je eigen kleine naamgedicht. (elke strofe/alinea een letter van de naam die je gebruik. Je mag zelf een naam kiezen).