Geen werk, geen geld
De arbeiders in de fabrieken hebben het zwaar tijdens de Industriële Revolutie.
Kijk maar eens naar het volgende filmpje:
Fabrieksarbeiders (Bekijk tot 2:19 min)
De fabrieksarbeiders maakten lange dagen en de arbeidsomstandigheden waren slecht. De lonen waren laag, maar beter een laag loon dan helemaal geen loon. Om een beetje rond te kunnen komen, moesten de vrouwen en kinderen ook werken.
Uitkeringen, zoals wij die kennen, waren er niet. Wie werkloos werd, een ongeluk kreeg, te ziek of te oud was om te kunnen werken, was aangewezen op liefdadigheid, bedelarij of diefstal.
In de 17e eeuw, nog vóór het ontstaan van de Industriële Revolutie, was er al een gezegde dat de positie van de armen treffend uitbeeldde: ‘Wie geboren is voor een dubbeltje (= 10 cent), wordt nooit een kwartje’ (= 25 cent).
Er was altijd al een onderscheid tussen de rijken in de bovenklasse en de armen in de onderklasse, maar de verschillen werden sinds de Industriële Revolutie alleen maar groter. Er kwam ook een nieuwe naam voor deze arme onderklasse: de fabrieksarbeiders werden het ‘proletariaat’ genoemd. Dat komt van het Latijnse woord ‘proletarius’: een man die niets bezit behalve zijn kinderen.ls je geboren werd in de wieg van een fabrieksarbeider kon je erop rekenen dat je later ook een fabrieksarbeider zou worden. En je was gedoemd om arm te blijven . . . .
Vraag:
Waarom gingen de meeste fabrieksarbeiders dichtbij hun fabriek wonen, ook al woonden ze vaak letterlijk in de rook van een stinkende schoorsteen?