Nieuwe textielfabrieken nodig
In 1830 maakte het meest zuidelijke deel van Nederland zich los van het noorden. Het land ging verder als de zelfstandige staat België. De Nederlanden raakten daarmee een groot deel van de textielproductie kwijt, alleen Tilburg bleef als belangrijke textielstad over. De katoen verwerkende industrie was nagenoeg geheel verdwenen. Daardoor bleef alleen Engeland over om de katoentjes te verkopen in Nederlands-Indië.
Dat was voor de Nederlandse regering de reden om nieuwe textielfabrieken te laten bouwen, vooral om katoen te verwerken. Leiden en Haarlem leken daarvoor geschikte plaatsen. De werkloosheid was er in die jaren hoog en de werklozen konden als arbeider in deze fabrieken aan de slag. Dat viel bij nader inzien toch tegen. Het beschikbare personeel had geen enkele ervaring met textiel en bleek in meerderheid niet erg geschikt. Daarom besloot de NHM uit te wijken naar plekken in Nederland te zoeken waar wel geschikt personeel te vinden was. In Twente, Tilburg en Helmond woonden van oudsher veel mensen die een boerderij hadden en werkten als thuiswevers en -spinners. Zij waren door hun vaardigheid als spinner of wever geschikt om als textielarbeider te werken. Ze kregen werk in nieuwe, kleine fabrieken en verdeelden hun tijd tussen hun boerderij en de fabriek. De nieuwe textielfabrieken waren vooral te vinden in de Twentse steden Enschede, Almelo, Hengelo en Nijverdal. Ze waren eigendom van fabrikanten zoals Ter Kuile, Blijdenstein, Van Heek en Ten Cate.
Modernisering en spoorvervoer
Daarna werd de textielindustrie in Twente gemoderniseerd. Om te beginnen lieten Twentse textielfabrikanten deskundigen van elders naar Twente komen om textielarbeiders te leren werken met moderne Engelse spin- en weefapparaten. Een voorbeeld: eerst gebruikten textielarbeiders in Twente een smietspool of werpspoel (smiet komt van smietn, Twents voor gooien). Het is een spoel die je met beide handen door het weefgetouw moet laten bewegen. Werken met een smietspool was moeilijk en het duurde erg lang voor je het helemaal onder de knie had. De Engelse textielfabrikant Thomas Ainsworth bracht de schietspoel naar Twente. Die kun je met één hand laten bewegen. Hij werkte sneller en was makkelijker te gebruiken dan de smietspool. Je hoefde maar enkele weken te oefenen met een schietspoel om er goed mee te kunnen weven.
In Goor en andere plaatsen in Twente werden weefscholen opgericht waar je werd opgeleid tot spinner en wever. Verder werd net als in Tilburg de stoommachine in steeds meer textielfabrieken als krachtbron gebruikt om machines aan te drijven.
Om de fabrieken te bevoorraden met katoen- en andere vezels en steenkool aan te voeren voor de stoommachines, werden spoorlijnen aangelegd. De eerste, van Zutphen naar Hengelo, werd in 1865 geopend.
In de jaren twintig van de 20e eeuw maakten stoommachines in Twentse en Tilburgse textielfabrieken plaats voor elektromotoren. Die waren schoner, makkelijker te bedienen en ook kleiner dan stoommachines.
Lees de zinnen en vul de onderstaande woorden in de ontbrekende vakken in:
Engeland, tweede, Tilburg, boeren, smietspoel, spoor