Lokale arbeidersverenigingen
Veel arbeid vond plaats in fabrieksgebouwen waar het hele jaar door gewerkt kon worden. Maar er was nog altijd veel seizoenswerk en in de winter liep de werkloosheid snel op. In de winters waren daardoor bedelarij en diefstal schering en inslag. De Wageningse afdeling van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen zocht daarom in 1846 naar manieren om de winterwerkloosheid te beperken.
De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen is opgericht in 1784 en bestaat nu nog steeds. De Maatschappij streefde naar “verbetering van de leefomstandigheden van de werkende bevolking door onderwijs voor iedereen”. De afdeling Wageningen was de eerste die zich ook bezig hield met werklozenzorg. Een commissie onderzocht hoe werk kon worden verschaft aan arbeiders die in de wintermaanden geen werk hadden. Het moest gaan om werk dat én nuttig én goedkoop was. De commissie stichtte een eigen vereniging onder de naam Winterwerkvereeniging. Haar motto was: ‘Van eigen brood is ‘t voordeel groot’.
In ruil voor werk (bezembinden en kousen en sokken breien) kregen de arbeiders brood en een kleine vergoeding.
De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en de Winterwerkvereeniging waren clubs van hoge heren die het beste met de arbeiders voor hadden, maar de arbeiders ook betuttelden.
De eerste arbeiders die zelf en gezamenlijk voor hun belangen opkwamen was de Bredase vereniging van drukkersknechten ‘Door Eendragt ’t Zaam Verbonden’, opgericht in 1837. De vereniging was nog geen echte vakbond. De arbeiders zochten steun bij elkaar en probeerden elkaar bij problemen (met bazen) te helpen.
Er kwamen al snel talloze arbeidersverenigingen bij, waaronder: ‘Vriendschap is ons Doel’ in Haarlem, ‘Eensgezindheid en Broederliefde’ in Bergen op Zoom, ‘Onderlinge Hulpreiking is ons doel’ in Breukelen en ‘Tijdelijke Voorzorg’ in Wageningen. In heel Nederland waren er honderden van dit soorten lokale verenigingen.
Vragen: