LEERDOELEN
Paragraaf 4.2
-
- Weet je dat de mens aangewezen is op zoet water
- Begrijp je dat water voorkomt in drie vormen
- Kun je de belangrijkste verschillen tussen de korte en lange waterkringloop opnoemen.
- Begrijp je waarom zoet water schaars is.
- Weet je het verschil tussen oppervlakte water en grondwater
Paragraaf 4.3
- Weet je dat veel water ongeschikt of onbereikbaar is voor de mens.
- Kun je het begrip nuttige neerslag uitleggen
- Begrijp je wat de waterbalans is en hoe water wordt aan- en afgevoerd wordt in een gebied
- Begrijp je de verschillen tussen vernieuwbaar en niet-vernieuwbaarwater
- Weet je alle begrippen
Paragraaf 4.4
- Weet je welke gebieden van nature grotere overstromingsrisico’s kennen.
- Weet je dat het overstromingsrisico van veel gebieden toeneemt.
- Weet je de voor- en nadelen van stuwmeren.
- Weet je dat veel (jonge) mensen zich niet bewust zijn van een mogelijke overstroming van hun eigen woonomgeving.
- Begrijp je waarom bepaalde gebieden van nature grotere overstromingsrisico’s kennen.
- Begrijp je waarom rivieren meer ruimte moeten krijgen.
- Begrijp je waarom preventie van grotere piekafvoeren op langere termijn beter is dan rampenbestrijding op korte termijn.
- Kun je een aantal maatregelen beoordelen om overstromingsrisico’s te verkleinen.
Paragraaf 4.5
- Begrijp je hoe waterstress door fysieke watertekorten kan ontstaan.
- Begrijp je hoe waterstress door economische watertekorten kan ontstaan
- Begrijp je waarom slimmer irrigeren en hergebruik van water wel passen binnen duurzaam waterbeheer.
- Begrijp je waarom water vasthouden met kleinschalige projecten in de eigen omgeving beter is dan de bouw van grote stuwdammen.
- Kun je een aantal maatregelen beoordelen om watertekorten op te heffen.