Als je weet dat het onderwerp van de zin iets doet of gedaan heeft, dan heb je te maken met een zin waar een werkwoordelijk gezegde in zit. Maar hoe schrijven we dat werkwoordelijk gezegde nou op? Dit is heel simpel. Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden die in de zin staan.
Voorbeeld bij het plaatje: "De man werkt aan een opdracht voor zijn werk"
In deze zin is het onderwerp iets aan het doen. We hebben dus te maken met een werkwoordelijk gezegde. Het enige werkwoord in deze zin is de persoonsvorm 'werkt'. Dit is dus ook het werkwoordleijk gezegde.
Voorbeeld 2: "De man heeft vandaag aan een opdracht voor zijn werk gewerkt."
Dit is weer een zin waarin het onderwerp actief met iets bezig is of is geweest. We nemen dus weer alle werkwoorden in de zin en dit noemen we het werkwoordelijk gezegde. De werkwoorden in deze zin zijn 'heeft' en 'gewerkt'.
Het werkwoordelijk gezegde is dus 'heeft gewerkt'!