Zoals in het basisdeel al werd genoemd, wordt er op een stamboekkeuring lineair gescoord. Het paard wordt in feite vergeleken met het gemiddelde van zijn populatie. Het scoren gebeurt aan de hand van het lineaire scoreformulier, wat bestaat uit twee delen. Deze delen staan ook wel bekend als onderbalk en bovenbalk. Dit formulier geeft informatie aan de fokker over zijn merrie ten opzichte van de populatie. De fokker kan op de hengstendatabase een hengst zoeken die de mindere eigenschappen van zijn merrie kan verbeteren en de sterke kan verankeren.
De onderbalk van het lineair scoreformulier bevat een groot aantal exterieur- en bewegingskenmerken, waarmee een gedetailleerde beschrijving van het paard kan worden weergegeven. Per functioneel kenmerk wordt door de jury tijdens de keuring aangegeven of het paard in het gemiddelde van de populatie zit of daarbuiten valt. Een functioneel kenmerk heeft een relatie met het beoogde fokdoel, namelijk het fokken van een duurzaam ereklasse paard. De onderbalk bevat bij het tuigpaard 18 exterieurkenmerken en 6 bewegingskenmerken.
De normaalverdeling is een manier om waarden te verdelen. Dit wordt symmetrisch gedaan, waardoor een klokvormige verdeling zichtbaar wordt. De beoordeling is gebaseerd op een 9 punts normaalverdeling van A t/m I er wordt gekeken of het kenmerk normaal of opvallend aanwezig is. De letters D, E en F staan daarbij voor het gemiddelde, dit bevat 68% van alle KWPN-tuigpaarden. Bij bijvoorbeeld het onderdeel front, zal een gemiddeld front met D, E of F worden beoordeeld. Weinig front met G of H en veel front met B of C. De echte uitschieters A en I zullen in de praktijk zelden worden gebruikt. 95% van de KWPN-tuigpaarden valt tussen B en H in. Door de verdeling kan ieder kenmerk objectief worden beoordeeld. Daarbij is het belangrijk dat de beoordelaar een betrouwbaar beeld heeft van het gemiddelde KWPN-tuigpaard, dit ontwikkelt een jury door veel paarden te beoordelen aan de hand van het scoreformulier. De categorieën D, E, F (68% van het totaal) kunnen door ontwikkeling door de jaren heen wat veranderen. Een hoofd-halsverbinding dat tien jaar gelezen als licht werd gescoord, zou nu best als gemiddeld kunnen worden ervaren. Bij sommige kenmerken staat een gemiddelde score voor 'correct', zoals bij de kootstand en stap.
Als de kenmerken zijn geobserveerd en beschreven in de onderbalk, kan het paard in zijn totaal worden gewaardeerd. Dit gebeurt met de bovenbalk, waar punten voor het exterieur en de beweging worden gegeven. Hierbij staat de vraag centraal: Waar staat het paard ten opzichte van het fokdoel? Werken de geconstateerde kenmerken door in het totale functioneren en bewegen, worden ze gecompenseerd of misschien versterkt? Hier wordt vervolgens een score aan verbonden, waardoor het paard al dan niet stamboekwaardig is en bij een voldoende score een sterpredicaat krijgt.
De ingevulde scoreformulieren worden bij het KWPN geregistreerd en verwerkt in fokwaarden, waaruit inzichtelijk wordt per hengst, welke kenmerken zij sterk of minder sterk vererven. Deze gepubliceerde fokwaarden, maken het voor een fokker makkelijker om een geschikte hengst te selecteren voor zijn merrie. Voor de totale fokkerij zijn de onderbalkgegevens (zie basisdeel onderbalk) belangrijk, om de ontwikkeling in de populatie weer te geven. Voor de individuele eigenaar zijn vooral de bovenbalkcijfers van belang, welke aangeven of het paard stamboekwaardig of zelfs met het sterpredicaat zal worden ingeschreven.