Begrippen

Hieronder vind je de begrippenlijst.

 

 

Absolute getallen:

aantallen of hoeveelheden.

 

Agglomeratie voordelen:

de voordelen die het bij lkaar zitten van bedrijven oplevert.

 

Akkerbouw:

het verbouwen van voedselgewassen en niet-eetbare gewassen.

 

Benedenloop:

het laatste stuk van een rivier (dicht bij de zee).

 

Beregening:

irrigatiewater aanvoeren via een buizenstelersl met sproeiers.

 

Bodem:

het voor de plantengroei belangrijke bovnste deel van losse oafzettingen of van veweringsmateriaal.

 

Bodemvorming:

Het ontstaan van horizonten.

 

Boomgrens:

de 10ºC-isotherm van de warmste maand.

 

Bovenloop:

het eerste stuk van een rivier (vanaf de bron).

 

bruto nationaal product: (BNP):

Enorm groot geldbedrag (miljarden euro's) dat alle inwoners van een land samen verdienen.

 

Communistisch land:

Land waarin de productie centraal door de staat word geleid.

 

Demografisch transitiemodel:

Model dat laat zien dat de natuurlijke bevolkingsgroei van een land over langere tijd vier periodes doorloopt.

 

Drianeren:

Het kunstmatig verlagen van het grondwaterpeil.

 

Druppelirrigatie:

Elke plant krijgt bij de irrigatie precies genoeg water.

 

Economisch systeem:

De manier waarop in een staat de productie van goederen is geregeld.

 

Federatie (bondsstaat):

Een vereniging van staten.

 

Geboortecijfer:

Het gemiddeld aantal levendgeboren per 1000 inwoners per jaar.

 

Geboorteoverschot:

Positieve natuurlijke bevolkingsgroei (geboorte min sterfte is positief).

 

Grondsoort:

Los materiaal aan de oppervlakte van de aardkorst.

 

Horizont:

Laag in een bodem.

 

Humus:

Afbraakmateriaal van dode dieren en planten in een bodem.

 

Inspoelingshorizont:

laag in een bodem die wordt gekenmerkt door inspoeling van (voedings)stoffen.

 

Intensieve landbouw:

Landbouw waarbij veel kapitaal en kennis wordt gebruikt om een hoge opbrengst per hectare of per dier te behalen.

 

Intensieve veehouderij:

Veeteelt met veel inzet van kapitaal en kennis, meestal zonder gebruik van landbouwgrond.

 

Irrigeren:

Het kunstmatig bevloeien van landbouwgronden.

 

Isothermen:

lijnen op een kaart die plaatsen met dezelfde temperatuur verbinden.

 

Kapitalistisch land:

Land waarin de productie wordt geleid door particuliere ondernemers.

 

Landbouw:

De manier waarop mensen voedsel produceren door gewassen te verbouwen (akkerbouw) of dieren te houden (veeteelt).

 

levensverwachting:

het gemiddeld aantal te verwachten jaren dat iemand van een bepaalde leeftijd nog te leven heeft.

 

Lanbouwdriehoek:

Landbouwgebied in Rusland dat wordt begrensd door de steden Odesa, Irkutsk en Sint-Petersburg.

 

Lichte Industrie:

Bedrijven die werken met halffabricaten of onderdelen.

 

Loofboomgrens:

De isotherm van -3 ºC van de koudste maand. Het is tegelijk de grens tussen het C- en het D-klimaat.

 

Löss:

Grondsoort met een korrelgrootte tussen klei (fijn) en zand (grof) in.

 

Lössgordel:

Gordel in de wereld waarin na de laatste ijstijd de grondsoort löss is afgezet.

 

Luchtvervuiling:

Vervuiling van de dampkring met giftige stoffen.

 

Migratie:

Het verhuizen van het ene naar het andere woongebied (buiten de eigen woonplaats). Het kan positief zijn (vestigingsoverschot) of negatief (vertrekoverschot).

 

Migratiesaldo:

Het aantal mensen dat zich ergens vestigt min het aantal mensen dat vertrekt.

 

Milieu-uitputting:

Als natuurlijke voorraden afnemen door menselijk gebruik. Ander woord: roofbouw.

 

Moedermateriaal:

Het vaste gesteente waaruit een bodem bestaat.

 

Natuurlijke bevolkingsgroei:

Geboorte min sterfte. De groei kan positief zijn (geboorteover-schot) of negatief (sterfteoverschot)

 

Natuurlijke hulpbronnen:

Producten uit de natuur die mensen goed kunnen gebruiken.

 

Oerbank:

Laag in een podzolbodem waar de uitgespoelde voedingsstoffen en mineralen samenklitten.

 

Ontbossing:

Het kappen van bossen.

 

Oppervlakte-irrigatie:

Irrigatiewater aanvoeren via kanalen of sloten.

 

Permafrost:

altijd bevroren ondergrond.

 

Plan economie:

Alle bedrijven zijn in bezit van de staat. De staat bepaalt wat de bedrijven gaan maken (communistisch productiesysteem).

 

Podzolbodem:

Bodem die word gekenmerkt door het wegspoelen van vooral ijzer, aluminium en humus naar dieper gelegen lagen.

 

Politiek systeem:

De manier waarop een staat wordt bestuurd.

 

Productiemiddelen:

om te produceren heb je natuur, arbeid en kapitaal nodig.

 

Regenrivier:

Rivier die helemaal afhankelijk is van regenwater.

 

Relatieve getallen:

Gegevens uitgedrukt in percentages of promillages.

 

Reliëf:

Hoogteverschillen in het landschap.

 

Remote sensing:

Verzamelnaam voor verschillende meettechnieken om de aarde vanuit de ruimte te observeren.

 

Sterftecijfer:

het gemiddeld aantal stefgevallen per 1000 inwoners per jaar.

 

Sterfteoverschot:

Negatieve natuurlijke bevolkingsgroei (geboorte min sterfte is negatief).

 

Taiga:

Gordel met naaldbossen in de gematigde zone.

 

Toendra:

Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lagestruikjes.

 

Tsjernozem:

Bodem met een dikke, zwarte bovenlaag die bestaat uit goede humus met een hoog kalkgehalte.

 

Tijdzone:

Een gebied op aarde met dezelfde tijd.

 

Uitspoeling:

Het naar beneden zakken van overtollig water in een bodem, waarbij de (voedings)stoffen worden meegenomen.

 

Uitspoellingshorizont:

Laag in een bodem die wordt gekenmerkt door uitspoellingvan (voedings)stoffen.

 

Verwoestijning:

Het uitbreiden van de woestijnen.

 

Verzilting:

Het zout worden van de bodem.

 

Vrijemarkteconomie:

De bedrijven bepalen zelf welke producten ze maken (kapitalistisch productiesysteem).

 

Zand:

Grondsoort met grove korrels (doorsnee van 0,06 tot 2mm.)

 

Zure regen:

Het neerslaan van verontreinigde stoffen uit de lucht.

 

Zware industrie:

Bedrijven die veel grondstoffen gebruiken.