Overal in Nederland werden rederijkerskamers opgericht tegen het einde van de middeleeuwen. Rederijkerskamers waren verenigingen van groot naar klein gevuld met mensen die van literatuur hielden, zo’n vereniging werd ook wel een gilde genoemd. En zij spraken meestal een keer per maand af om een gedicht te schrijven over een opgegeven onderwerp. Het gedicht, dat aan zeer strenge regels moest voldoen. Was vaak heel kunstzinnig gemaakt. En bij deze bijeenkomsten werden de gedichten van de vorige opdracht dan ook weer voorgelezen aan de prins van het gezelschap (een soort van voorzitter). En wie zich niet aan de regels hield moest een boete betalen of werd zelfs uit het gilde gezet.