Samenvatting

Fictie

Ruimte

Waar het verhaal zich afspeelt, kan ook een functie hebben.

Tijd

Leesvaardigheid

Bestudeer de theorie over argumentatiestructuren uit de Kennisbank Nederlands. En gebruik het schema om zelf structuren in teksten te vinden.

Beheers de volgende begrippen:
1. Feitelijke en niet-feitelijk argumenten
2. Enkelvoudige argumentatie
3. Meervoudige argumentatie
4. Nevenschikkende argumentatie
5. Onderschikkende argumentatie

 

Over taal

Woordenschat
  1. rept zich – haast zich, spoedt zich
  2. onwennig – onbekend met de gewoonten en gebruiken
  3. ongeacht – los van, zonder te letten op
  4. goed in de slappe was zitten – veel geld hebben
  5. modaal – gemiddeld
  6. beweegredenen – motieven, redenen om iets te doen
  7. armslag – ruimte, mogelijkheid om verschillende dingen te doen
  8. sanctie –  strafmaatregel
  9. beknibbelen – bezuinigen
  10. toelage – geldbedrag dat je toegewezen krijgt
  11. vergaren – verzamelen
  12. begeerte – sterk verlangen
  13. het aardse slijk – geld
  14. wordt de hand gelicht – wordt gesjoemeld, wordt niet volgens de regels gehandeld
  15. arbeidsvoorwaarden – condities waaronder je werkt (bv: loon, vakantiedagen, werktijden)
  16. verkwisten – veel geld uitgeven voor nutteloze zaken
  17. staan in het krijt – hebben schulden
  18. de tering naar de nering zetten – niet meer geld uit (te) geven dan je verdient
  19. alternatief – andere mogelijkheid
  20. spenderen – besteden (tijd, geld)
 
Uitdrukkingen:
  1. De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen.
  2. De kost gaat voor de baat uit.
  3. zij verdient (heeft) geld als water.
  4. Geld over de balk smijten.
  5. In je portomonnee treffen.
  6. Kosten noch moeiten zijn/waren gespaard.
  7. Van de hand in de tand leven.
  8. Geld stinkt niet.
  9. Zich diep in de schulden steken.
  10. Geld in het laatje brengen.
Beeldspraak

Bij een metonymia noem je een kenmerk of eigenschap van het object.