Samenvatting
Fictie
Ruimte
Waar het verhaal zich afspeelt, kan ook een functie hebben.
Tijd
- Chronologisch en niet-chronologisch
- Verteltijd en vertelde tijd
Leesvaardigheid
Bestudeer de theorie over argumentatiestructuren uit de Kennisbank Nederlands. En gebruik het schema om zelf structuren in teksten te vinden.
Beheers de volgende begrippen:
1. Feitelijke en niet-feitelijk argumenten
2. Enkelvoudige argumentatie
3. Meervoudige argumentatie
4. Nevenschikkende argumentatie
5. Onderschikkende argumentatie
Over taal
Woordenschat
- rept zich – haast zich, spoedt zich
- onwennig – onbekend met de gewoonten en gebruiken
- ongeacht – los van, zonder te letten op
- goed in de slappe was zitten – veel geld hebben
- modaal – gemiddeld
- beweegredenen – motieven, redenen om iets te doen
- armslag – ruimte, mogelijkheid om verschillende dingen te doen
- sanctie – strafmaatregel
- beknibbelen – bezuinigen
- toelage – geldbedrag dat je toegewezen krijgt
- vergaren – verzamelen
- begeerte – sterk verlangen
- het aardse slijk – geld
- wordt de hand gelicht – wordt gesjoemeld, wordt niet volgens de regels gehandeld
- arbeidsvoorwaarden – condities waaronder je werkt (bv: loon, vakantiedagen, werktijden)
- verkwisten – veel geld uitgeven voor nutteloze zaken
- staan in het krijt – hebben schulden
- de tering naar de nering zetten – niet meer geld uit (te) geven dan je verdient
- alternatief – andere mogelijkheid
- spenderen – besteden (tijd, geld)
Uitdrukkingen:
- De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen.
- De kost gaat voor de baat uit.
- zij verdient (heeft) geld als water.
- Geld over de balk smijten.
- In je portomonnee treffen.
- Kosten noch moeiten zijn/waren gespaard.
- Van de hand in de tand leven.
- Geld stinkt niet.
- Zich diep in de schulden steken.
- Geld in het laatje brengen.
Beeldspraak
Bij een metonymia noem je een kenmerk of eigenschap van het object.