Bestudeer de theorie van het betrekkelijk voornaamwoord
Kennisbank: betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden slaan bijna altijd terug op iets (het antecedent) wat al eerder in de zin genoemd is. Soms slaat het terug op een hele zin.
De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie en wat en soms welke.
Die gebruik je na een de-woord: Ik wil later een boot die heel snel vaart.
die = betr. vnw.
een boot = het antecedent
Dat gebruik je na een het-woord: Het boek dat ik lees, is ongelooflijk spannend.
dat = betr. vwn.
het boek = antecedent
Wie gebruik je na een voorzetsel: De docent aan wie ik mijn verhaal vertelde.
wie = betr. vnw.
De docent = antecedent
Wat gebruik je in drie gevallen:
1. Na een onbepaald (voornaam-)woord (bijvoorbeeld: iets, veel, enige): Het enige wat ik wil, is rust!
wat = betr. vnw.
Het enige = antecedent
2. Na een overtreffende trap (bijvoorbeeld: grootste, meeste, liefste): Het beste wat jou kan overkomen, is een week vrij.
wat = betr. vnw.
Het beste = antecedent
3. Na een hele zin: Ik heb vier uur geleerd, wat best wel veel is.
wat = betr.vnw.
Ik heb vier uur geleerd = antecedent
Welke (of hetwelk) als betrekkelijk voornaamwoord komt niet vaak voor, het is oubollig taalgebruik geworden.
Vraag maar niet naar de zaken welke wij hebben besproken.
welke = betr. vnw.
de zaken = antecedent
Alles verbleekt bij het genoegen hetwelk ik smaak bij de aanblik van haar gelaat.
hetwelk = betr. vnw.
het genoegen = antecedent
Oefening
a. betrekkelijk voornaamwoord
b. vul het betrekkelijk of aanwijzend voornaamwoord in
Uitleg betrekkelijk voornaamwoord https://youtu.be/R9YHvAvApBA