Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden en verkortingen
In het dagelijkse taalgebruik maken we veel gebruik van afkortingen: cv, wc, tv, de NS, de VVD. Daar is op zich niets tegen, sterker nog: in sommige gevallen zou je het vreemd of storend vinden als de volledige term werd gebruikt. Niemand zal wc uitspreken als watercloset.
Afkortingen:
Dit is een verkorte schrijfmanier van een woord(groep), naam of een andere aanduiding. Je schijft een afkorting met een of meer punten. De afkorting is met een hoofdletter als het woord zelf ook met een hoofdletter begint.
Voorbeelden: blz. - bladzijde, dr. – dokter, i.p.v. – in plaats van, KLM – Koninklijke Luchtvaartmaatschappij
Symbool:
Is een teken/notatie van een eenheid, valuta of een wetenschappelijk begrip. De schrijfwijze van symbool is meestal internationaal. Je schrijft een symbool zonder punt. De hoofdletters en de kleine letters zijn internationaal afgesproken.
Voorbeelden: H2O – Water, sec – seconden, km – kilometer
Initiaalwoord:
Is een afkorting van beginletters en wordt niet als één woord gelezen. Je spreekt een initiaalwoord als een stel losse letter.
Voorbeeld: pk – Je spreekt de “p” en de “k” uit. (paardenkracht)
Letterwoord:
Een gebruikelijke term voor letterwoord is acroniem. Een acroniem bestaat uit losse letters van een woordgroep of naam. Je spreekt de korte vorm uit.
Voorbeeld: Havo – Je spreekt uit: haaaavooo en niet “h” “ a” “ v” “o”.
Verkorting:
Is een schrijfwijze voor twee of meer woorden maar je spreekt het uit alsof het een woord is.
Voorbeeld: Benelux - (België, Nederland en Luxemburg), horeca – (hotel, restaurants en café)
Uitleg in een prezi
Uitleg in een filmpje:
Oefeningen:
1. CambiumNED
2. Leestrainer 1
3. Leestrainer 2
4. alles door elkaar