Woordsoorten: betrekkelijk voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord - 1

 

... die - ... dat - ... waarin - ... waarop - ... met wie - ... naar wie - enz.

noemen we betrekkelijke voornaamwoorden (betr.vnw.). Ze hebben betrekking op woorden eerder in de zin.

 

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat.

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord dat er vlak voor staat (of woorden die er vlak voor staan). Betrekkelijke voornaamwoorden staan aan het begin van een bijvoeglijke bijzin.

Voorbeelden:

Dat wordt gebruikt bij het-woorden.
Die wordt gebruikt bij de-woorden.


Bijvoorbeeld: 

de krant die ....    Ik pak de krant die op tafel ligt.
het boek dat ...    Ik pak het boek dat op tafel ligt.
de boeken die ...  Ik pak de boeken die op tafel liggen.

 

Let op: De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn. Een aanwijzend voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoorden (die kast) het betrekkelijk voornaamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord.

 

Wanneer gebruik je 'wat' en 'dat' https://youtu.be/AD-fKzH2t-M

Betrekkelijk voornaamwoord - 2

 

Betrekkelijke voornaamwoorden slaan bijna altijd terug op iets wat al eerder in de zin genoemd is. Soms slaat het terug op een hele zin.

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie en wat.

Die gebruik je na een de-woord:

Dat gebruik je na een het-woord:

het oude vrouwtje = antecedent

Wie of wat

Wie gebruik je na een voorzetsel:

 

Wat gebruik je in drie gevallen:

1. Na een onbepaald (voornaam-)woord (bijvoorbeeld: iets, veel, enige):

2. Na een overtreffende trap (bijvoorbeeld: grootste, meeste, liefste):

3. Na een hele zin:

 

Betrekkelijk voornaamwoord:

Die gebruik je na een de-woord

Dat gebruik je na een het-woord

Wie gebruik je na een voorzetsel

Wat gebruik je in drie gevallen:

weboefening 1: Betrekkelijk voornaamwoord

weboefening 2 betrekkelijk voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord -3

in een combinatie van waar en een voorzetsel:

 

Zoals waarin, waarmee, waardoor, waarop, waaruit, met wie

 

Officieel in schrijftaal

 

In de spreektaal en in de informele schrijftaal wordt dit onderscheid zelden aangehouden. Daarin komen zinnen als 'Het meisje waarmee hij danst, is de zus van de bruid' en 'De klant waarop ik wacht, is al een uur te laat' heel vaak voor. Grammaticaal zijn deze zinnen juist, maar de taalnorm is dat het hoffelijker is om te spreken van een meisje met wie je danst en de klant op wie je wacht.

 

Dus als het om personen gaat:

meisje, mensen, vrouw...

liever met wie dan waarmee

liever naast wie dan waarnaast

weboefening 3 betrekkelijk voornaamwoord meerkeuze