In een samengestelde zin met het voegwoord ‘en’ of ‘maar', kun je sommige woorden weglaten. Dit noem je een ‘samentrekking’. Je kunt alleen woorden weglaten die in allebei de zinnen dezelfde functie (grammaticaal), dezelfde betekenis en hetzelfde getal (enkelvoud of meervoud) hebben.
Voorbeelden:
a. Ik wil graag naar Frankrijk op vakantie en ik wil graag naar Italië.
b. Ik wil graag naar Frankrijk op vakantie en naar Italië.
a. Petra gaf haar broer een cadeautje en gaf haar broer een knuffel.
b. Petra gaf haar broer een cadeautje en een knuffel.
Soms laat je in een zin een woord of woorden weg die je niet mag weglaten. Je maakt dan een stijlfout die je een foutieve samentrekking noemt. Voor samentrekking gelden namelijk regels waaraan je je moet houden.
Voorbeelden:
Ik wil graag naar Spanje op vakantie en (ik) (wil) (graag) in Griekenland wonen. (Foutieve samentrekking – wil is in de eerste zin zelfstandig werkwoord en in de tweede zin hulpwerkwoord. In de tweede zin mag ‘wil’ dus NIET ontbreken. De andere woorden kun je wèl weglaten.)
Op het industrieterrein zijn nieuwe gebouwen neergezet, maar (is) een oude fabriek blijven staan. (Foutieve samentrekking – de onderwerpen én dus de hulpwerkwoorden hebben niet hetzelfde getal. Het woord ‘zijn’, in de eerste zin, is meervoud, net als ‘nieuwe gebouwen’, het onderwerp en in de tweede zin is ‘een oude fabriek’ enkelvoud, net als het hulpwerkwoord, ‘is’. Je mag ‘is’ dus NIET weglaten.
Maria gaf haar vader een cadeautje, maar (gaf) niks om hem. (Foutieve samentrekking – de woorden hebben niet dezelfde betekenis. Het woordje ‘gaf’ in de eerste zin betekent: schenken. Het woordje ‘gaf’ in de tweede zin betekent, samen met ‘om’, dat je iemand aardig vindt. Dat is dus iets heel anders, en daarom mag je ‘gaf’ niet weglaten.)
OEFENEN
Oefening 1: foutieve samentrekking – 01
Oefening 2: CambiumNed
Oefening 3: oefentoets
Meer uitleg?