Vijf kenmerken van het weer
Het weer is de toestand van de dampkring van de aarde op een bepaald moment in een bepaald gebied. Jouw woonplaats bijvoorbeeld of Nederland. Weerkundigen kijken naar het weer en meten het aan de hand van de volgende vijf kenmerken:
Neerslag: regen, motregen, sneeuw, motsneeuw, hagel, mist, dauw of rijp. Weerkundigen gaan na hoe lang achtereen er neerslag valt, of de neerslag verandert (bijvoorbeeld van sneeuw naar regen) en hoeveel neerslag er valt in een bepaalde periode, bijvoorbeeld 24 uur. Voor het meten van de hoeveelheid neerslag gebruikt men regenmeters.
Wind: Weerkundigen gaan na hoe hard het waait, wat de snelheid van de wind is, of de wind aanwakkert of afzwakt, uit welke hoek hij waait en of de wind van richting verandert. Als de windrichting tegen de wijzers van de klok in verandert, noemen we dat krimpen van de wind. Als de windrichting verandert met de wijzers van de klok mee, dan heet dat ruimen van de wind. Om aan te geven hoe hard het waait (in meters per seconde) gebruiken weerkundigen de Beaufortschaal. Zie de afbeelding.
Beaufortschaal:
Temperatuur: wordt meermalen gemeten met een thermometer. Zo wordt duidelijk of het warmer of kouder wordt. Meestal wordt de temperatuur gemeten in graden Celsius.
Luchtdruk: wordt meermalen per dag gemeten met een barometer om na te gaan of er sprake is van daling of stijging van de luchtdruk. Luchtdruk wordt meestal uitgedrukt in hectopascal.
Bewolking: weerkundigen gaan na hoeveel bewolking er is, hoe de wolken eruit zien en of het wolkendek toe- of afneemt.Hoeveel bewolking er op een bepaald moment is, wordt als volgt aangegeven: onbewolkt (de hele hemel is te zien), licht bewolkt(je ziet het grootste deel van de hemel of de zon is door de bewolking heen te zien), half bewolkt (je ziet ongeveer de helft van de hemel), zwaar bewolkt (je ziet maar een klein deel van de hemel) of geheel bewolkt (van de hemel is niets te zien).
Luchtdruk en wind
In weerberichten komt vaak het begrip ‘hogedrukgebied’ en ‘lagedrukgebied’ voor. Als je begrijpt wat daarmee wordt bedoeld, weet je ook waarom het bijna altijd waait.
Bekijk het eerste fragment van de film Kernpunt, het weer/weersverwachting van 08,16 minuten “Het aardoppervlak bestaat uit meren” tot en met Tot en met 09,37 minuten “’t Is ook heel zacht, hoor.“
Een hogedrukgebied wordt ook wel een maximum genoemd, een lagedrukgebied een minimum of depressie. Lucht wordt weggedrukt uit een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Die wind volgt daarbij nooit een rechte lijn. Op het noordelijk halfrond is er altijd een afbuiging naar rechts en op het zuidelijk halfrond altijd naar links. Dat is uitgedrukt in de Wet van Buys Ballot. De wet is genoemd naar een Nederlandse weerkundige uit de 19e eeuw die deze afbuiging heeft beschreven en verklaard.
Op weerkaarten zie je gebogen lijnen rondom een hoge- of lagedrukgebied. Die lijnen, of isobaren, verbinden de punten op het aardoppervlak met een gelijke luchtdruk. Hoe kleiner de afstand tussen de isobaren, hoe groter het verschil in luchtdruk en hoe harder het waait. Aan isobaren op een weerkaart kun je dus zien waar het hard waait in het gebied dat op de kaart staat en waar het minder hard waait.
Vragen:
Kijk naar kaart 47D Windsnelheid en –richting van de 53e editie van de Bosatlas.
of kaart 41C Wind van de 54e editie van de Bosatlas.
Als er een lagedrukgebied nadert en langs Nederland trekt, wat gebeurt er dan met de luchtdruk?
Wat gebeurt er met de luchtdruk als er een hogedrukgebied langs Nederland trekt?
Waar hangt het nog meer van af hoe hard het waait in Nederland?
Uit welke richting waait de wind in Nederland meestal?