Leerdoelen

Leerdoelen Hoofdstuk 9: Je lichaam werkt

Leerdoelen 9.1: Je lijf werkt

  1. Je kunt de woorden: organen, cellen, weefsels in volgorde van klein naar groot plaatsen.

  2. Je kunt een definitie geven van cellen, weefsels en organen.

  3. Je kunt de taak van de verschillende orgaanstelsels beschrijven (spierstelsel, ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel, verteringsstelsel, zenuwstelsel, voortplantingsstelsel)

  4. Je kunt bij elk orgaanstelsel één of meerdere organen van dit stelsel noemen.

  5. Je kunt uitleggen hoe de verschillende orgaanstelsels samenwerken.

  6. Je kunt in een schematische tekening de organen in de romp noemen (zie bijvoorbeeld bron 1 blz. 53)

  7. Je kunt het proces van verbranding in je lichaam beschrijven.

  8. Je kunt uitleggen hoe je lichaam de afvalstoffen van de verbranding kwijtraakt.

 

Leerdoelen 9.2: Je eten verteert ((spijs)verteringsstelsel)

  1. Je kunt de zes voedingsstoffen noemen met hun functies. (herhaling H7)

  2. Je kunt de route beschrijven dat ons eten aflegt. (van mond tot kont)

  3. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding de delen van het verteringsstelsel noemen. (mondholte, slokdarm, maag, lever, alvleesklier, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm.)

  4. Je kunt van deze delen van het verteringsstelsel de functies noemen.

  5. Je kunt beschrijven hoe de darmperistaltiek werkt.

  6. Je kunt de functies van de darmperistaltiek noemen.

  7. Je kunt uitleggen waarom we voedingsvezels nodig hebben.

  8. Je kunt beschrijven hoe voedingsstoffen in ons bloed komen en waarvoor dit nodig is.

 

Leerdoelen 9.3: Je ademt (ademhalingsstelsel)

  1. Je kunt de verschillen tussen ingeademde lucht en uitgeademde lucht noemen

  2. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding de delen van het ademhalingsstelsel noemen. (neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd, luchtpijp, bronchiën, longblaasjes, middenrif)

  3. Je kunt van deze delen van het ademhalingsstelsel de functies noemen.

  4. Je kunt uitleggen waarom neusademhaling gezonder is dan mondademhaling.

  5. Je kunt de stand van de huig en het strotklepje aangeven bij ademhalen, bij het slikken en bij het verslikken.

  6. Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij astma en COPD.

  7. Je kunt 2 schadelijke stoffen in sigarettenrook noemen en je kunt omschrijven wat de gevolgen zijn als je deze stoffen binnenkrijgt.

 

Leerdoelen 9.4: Je bloed stroomt (bloedvatenstelsel)

  1. Je kunt de bestanddelen van bloed noemen.

  2. Je kunt de functies van deze bestanddelen van het bloed noemen.

  3. Je kunt 3 typen bloedvaten noemen.

  4. Je kunt van deze 3 typen bloedvaten de functies beschrijven.

  5. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding van het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders noemen.

  6. Je kunt in een afbeelding van de dubbele bloedsomloop de kleine en grote bloedsomloop aanwijzen.

  7. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding de delen van het hart noemen.

  8. Je kunt van deze delen van het hart de functies noemen.

  9. Je kunt beschrijven hoe een hartslag verloopt.

  10. Je weet wat een AED is en je weet waarom deze gebruikt kan worden.