3.3 Theorie

Les 3 Stengels

1. Onderdelen van de stengels

De stengels van een plant dragen de bladeren en de bloemen. Bij sommige planten zijn de stengels heel groot, zoals de stam en de taken van een bomen.

Bij andere planten zijn de stengels heel klein, zoals bij veel grassen.

Aan een stengel of een takje kun je verschillende delen onderscheiden. De plaats waar een blad aan een stengel vast zit, noemen we een knoop. De stengel is opgebouwd uit afwisselend knopen en leden.

De bovenste hoek tussen stengel en blad heeft bladoksel. In een bladoksel zit een okselknop. Uit een okselknop kan het volgende jaar een zijstengel (zijtak) met bladeren groeien. Aan het einde van de stengel zit een eindknop.

Hieruit groeit het volgende jaar een nieuwe stuk van deze stengel met bladeren. Aan dezer stengel kunnen ook bloemen zitten.

2. Functie van de stengel

Functie 1: Het dragen van bladeren en bloemen

Functie 2: Het transport van water en voedingsstoffen door de vaatbundels

Vaatbundels: In een stengel lopen lange dunne buisjes: vaten. Deze vaten liggen in groepjes bij elkaa: de vaatbundels. De vaatbundels beginnen in de wortel, lopen door de stengel heen en eindigen in een knop, in een bloem of in een blad. Vaatbundels zorgen voor vervoer van water en voedingsstoffen in de plant. De voedingsstoffen zijn in het water opgelost.

 

Filmpje Vaatbundel: Vaatbundels

3. Kruidachtige planten

De stengels van andere planten bevatten vrijwel geen hout. Deze planten noemen we kruidachtige planten. De stengels van kruidachtige planten zijn stevig zolang de wortels, voldoende water kunnen opnemen.

4. Houtachtige planten

De stengels bevatten veel hout. Deze stengels van onder andere bomen en struiken zijn heel stevig door de houtstof die de stengel bevat.

5. Jaarringen

Bij houtachtige planten kan jenagaan hoe oud een plant (boom) is geworden. Als een boom vlak boven de grond wordt afgezaagd, kun je nagaan hoe oud de boom is geworden Dit kan doormiddel van het tellen van de jaarringen van een stam van een boom. De stam van een boom vormt iedere jaar een laagje hout erbij. Hierdoor wordt de stam dikker. Zo'n laagje hout noemen we een jaarring. Het oudste hout ligt in het midden van de stam. De jaarring die het laatst is gevormd, ligt het meest aan de buitenkant.

Door de jaarringen te tellen kan je aflezen hoe oud de boom is geworden. Soms zijn de oudste jaarringen heel erg samengedrukt. Dan kune je deze jaarringen meestal niet goed van elkaar onderscheiden.

Door de jaarringen onderling te vergelijken, kun je meer te weten komen over de (milieu)omtstandigheden) waarin de boom is gegroeid. Als de (milieu)omstandigheden gunstig zijn geweest, is de jaarring breed. Als de (milieu)omstandigheden ongustig zijn geweest, is de jaarring smal. Ongunstige omtstandigheden kunnen veroorzaakt zijn door droogte, een bosbrand, een insectenplaag enzo.