Voor het eten moet je koken.
Maar voor het koken moet je natuurlijk boodschappen doen.
Dus maak je een boodschappenlijstje zodat je in de winkel niets vergeet.
Ik heb nodig...
Maak de volgende oefening:
Nu jullie!
Bedenk een gerecht of een maaltijd en tien dingen die je daarvoor nodig hebt.
(Er mogen maximaal drie onbekende woordjes bij zitten.)
Schrijf die dingen in het Nederlands op een briefje.
Stop alle briefjes in een zak of iets dergelijks en meng goed.
Elke leerling trekt (zonder te kijken) een briefje uit de zak.
Vertaal het boodschappenlijstje naar het Duits. Gebruik een woordenboek, de StudioWozzel-lijsten en/of de oefeningen.
Wie heeft zijn boodschappenlijstje als eerste klaar?
Vergelijk jullie boodschappenlijstjes in de klas.
Welke gerechten kun je met de benodigde boodschappen klaarmaken?
In de campingwinkel
Verdeel de lijstjes in de klas.
Maak duo’s.
Jullie zijn op vakantie in de campingwinkel. Een persoon is de verkoper/verkoopster. De andere persoon is de gast. De gast noemt in het Duits de gezochte producten.
Voer een gesprek. De verkoper/verkoopster kan steeds kort reageren.