Du hast nun die Wörter und Aussagen über 'Lebensmittel' gelernt. Aber es gibt natürlich noch viele andere Wörter zu diesem Thema, z.B. Früchte oder Gemüsesorten. In den folgenden Übungen findest du darum noch mehr Wörter, um deinen Wortschatz zu vergrößern. Dann kannst du noch besser sagen, was dir (nicht) schmeckt, was du (nicht) gern isst, was du bestellen oder kaufen möchtest.
Je hebt nu een aantal woorden en zinnen over 'Lebensmittel' geleerd. Er zijn natuurlijk nog veel meer woorden bij het thema, neem maar de verschillende fruitsoorten of groenten. Daarom krijg je de kans jouw persoonlijke woordenschat uit te breiden met woorden. Dan kun je namelijk nog beter aangeven wat je wel of niet lekker vindt, wat je wel of niet lust of wat je wilt bestellen of kopen.
Schreibe mindestens zehn neue Wörter auf, die für dich wichtig sind.
Lerne diese Wörter.
Schrijf tenminste tien nieuwe woorden op die voor jou belangrijk zijn.
Leer deze woordjes.