Fictie = alles wat verzonnen is(voorbeeld: leesboek, stripverhaal, film, musical, gedicht).
Non-fictie = tekst die is geschreven om informatie te geven (voorbeeld: schoolboek, kookboek, nieuwsbericht).
2.1 Een boek kiezen
Zoek op speciale sites op internet.
Kijk naar het pictogram op bibliotheekboeken.
Oriënteer je op een boek.
Lees de titel en de flaptekst, bekijk het plaatje op de voorkant;
Lees stukjes van de tekst.
3.1 Personages
Een personage is een persoon in een verhaal.
Het belangrijkste personage is de hoofdpersoon. Je leest over de gebeurtenissen alsof je hem of haar bent.
Van de hoofdpersoon lees je:
Wat hij denkt en voelt;
De karaktereigenschappen;
Hoe hij eruitziet;
Wat zijn leefomstandigheden zijn.
4.1 Spanning
Spanning in een verhaal ontstaat door:
Spanningsvragen: je leest door omdat je het antwoord wilt weten (voorbeeld: Kan de ontvoerde jongen ontsnappen? Wat is het geheimzinnige geluid 's nachts? Wie stuurde haar deze e-mails?);
Cliffhangers: het hoofdstuk eindigt op een heel spannend moment;
De griezelige of gevaarlijke omgeving waarin het verhaal speelt.
5.1 Een boek beoordelen
Je geeft je mening over:
Het onderwerp;
De personages;
De spanning in het verhaal.
Je gebruikt beoordelingswoorden (voorbeelden: grappig, ontroerend, leerzaam, geschikt voor mijn leeftijd, spannend);
Je geeft voorbeelden uit het boek bij je mening of bij een beoordelingswoord.
6.1 Script
In het script voor een film:
Staan alle teksten die de acteurs moeten zeggen;
Staat waar iets zich afspeelt;
Staat wat er precies te zien is.
Het script wordt gemaakt door een scriptschrijver.
De regisseur van de film bepaalt hoe het script wordt uitgevoerd.