8. Vruchten en zaden

Zaden
Je hebt nu geleerd dat één zaad altijd ontstaat uit één zaadbeginsel. Elke bloemsoort maakt zijn eigen typen zaden. Soms zijn het er veel, soms is het er maar één. Voor elk zaad is een stuifmeelkorrel en een eicel nodig.

 

 

 

 




Bij een klaproos ontstaan honderden kleine zaadjes (maanzaad komt van een soort klaproos). Daarvoor zijn ook honderden stuifmeelkorrels nodig. Een klaproos heeft dus veel meeldraden.

Een avocado heeft maar één zaad. Daarvoor is maar één eicel en één stuifmeelkorrel nodig. Een avocadobloem heeft dus weinig meeldraden.

 

Vruchten

Net als bij zaden maakt elke bloemsoort ook zijn eigen typen vruchten.
Sommige vruchten zijn vrij groot, zoals de avocado of meloen.
Andere zijn heel klein, zoals de vrucht van de paardenbloem.

Het kost een plant veel energie om vruchten te maken. Waarom gebeurt dat dan eigenlijk?
Vruchten bevorderen de voortplanting van de plant doordat ze de zaden verspreiden of ervoor zorgen dat de zaden verspreid worden. In de onderstaande afbeelding zie je verschillende manieren waarop vruchten, en dus zaden, worden verspreid. We noemen dit zaadverspreiding.

Zorg dat je de verschillende manieren waarop planten hun zaden kunnen (laten) verspreiden (her)kent.

Doe de oefening C8 (36 opdrachten) "bloemen, vruchten en zaden" en maak een screenshot.

bloemen, vruchten, zaden

 

Doe onderstaande oefening C8.2 en maak een screenshot:

Oefening zaadverspreiding