Cel Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme. |
Organisme Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen, zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren. |
Celkern Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat. |
Celwand Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriƫn, schimmels en planten. |
Planten Organismen waarvan de cellen een celkern hebben en een celwand, meestal met bladgroenkorrels. Er bestaan zowel eencellige (eencellige algen) als meercellige planten. Door bladgroenkorrels doen planten aan fotosynthese. Planten zijn producenten (ze maken voedsel) |
Orgaan Deel van een organisme met een specifieke vorm en functie. Een orgaan bestaat vaak uit verschillende weefseltypes |
Stengel Deel van een plant dat bladeren en eventueel bloemen draagt en water, mineralen en suikers vervoert. |
Wortel Ondergronds deel van een plant met de functies: water en mineralen uit de bodem opnemen, reservestoffen opslaan en de plant vastzetten in de grond. |
Wortelharen Kleine uitsteeksels aan de punten van dunne wortels. Deze wortelharen zorgen ervoor dat een wortel water en mineralen kan opnemen. |
Bloem deel van de plant (orgaan) dat dient voor de geslachtelijke voortplanting van de plant. |
Blad Deel van een plant met als belangrijkste functies fotosynthese en verdamping |
Opperhuid Rij cellen aan de buitenkant van blad, stengel en wortel die de onderliggende lagen cellen beschermt tegen uitdroging en beschadiging. |
Kelkblad Buitenste, meestal groen gekleurde, bladeren van een bloem die de bloemknop beschermen |
Kroonblad |
Plantencel Ook wel een plantaardige cel genoemd; een cel met celwand en celkern. Plantencellen bevatten meestal bladgroenkorrels |
Weefsel Groep cellen met dezelfde vorm en functie (hetzelfde celtype) |
Bastvaten Transportkanalen in de stengel; vervoeren geproduceerde suikers van de bladeren richting de wortels. Alleen in het vroege voorjaar (wanneer de plant nog geen bladeren heeft) worden suikers vervoerd van de wortels naar de bladeren voor snelle groei. |
Vaatbundels In vaatbundels komen de bast- en houtvaten samen. |
Helmknop De helmknop is onderdeel van de meeldraad en bestaat uit enkele helmhokjes. |
Helmdraad De helmdraad is onderdeel van de meeldraad en draagt een helmknop. |
Stuifmeelkorrels Mannelijke voortplantingscellen van zaadplanten. |
Voortplanting Het proces waarbij organismen zorgen voor nakomelingen. |
Voortpantingscellen Geslachtscellen. Bij planten: stuifmeelkorrels (man) en eicellen (vrouw); Bij dieren en mensen: spermacellen/zaadcellen (man) en eicellen (vrouw). |
Houtvaten Transportkanalen in de stengel; vervoeren water en mineralen van de wortels richting de bladeren en bloemen. |
Sluitcellen Regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes. |
Vaten Kleine buisjes (bastvaten en houtvaten) die zorgen voor het transport van stoffen in planten. |
Zaadplanten Planten die zich voortplanten met behulp van zaden. Zaadplanten hebben wortels, stengels, vaatbundels en bladeren. |
Zaad Bij (bloem)planten: bevruchte en gerijpte eicel, waaruit een nieuwe plant kan groeien. Ontwikkelt zich in het zaadbeginsel. |
Naaktzadige planten Zaadplanten waarbij de zaden onbedekt op de schub van een kegel liggen; bijvoorbeeld naaldbomen zoals een den (de dennenappel is een kegelvrucht). |
Bedektzadige planten Zaadplanten waarbij de zaden zich bedekt in een vrucht ontwikkelen, bijvoorbeeld kersenbomen (de kers is een vrucht). |
Wortel Ondergronds deel van een plant met als functies om water en mineralen uit de bodem op te nemen, reservestoffen op te slaan en de plant vast te zetten in de grond. Bij kieming van een zaad groeit eerst het worteltje. |
Penwortel Een dikke hoofdwortel. |
Wortelharen Uitgegroeide opperhuidcellen, die water en mineralen opnemen uit de bodem. |
Zetmeel Zetmeel, een koolhydraat, is de vorm waarin glucose wordt opgeslagen in bladeren. |
Waslaagje |
Opperhuid De opperhuid is de buitenste laag cellen van een plant. |
Huidmondjes Opening in bladeren waardoor gassen (zuurstof, koolstofdioxide, waterdamp) in en uit de plant kunnen gaan. |
Stempel Bovenste deel van de stamper; hierop komen stuifmeelkorrels terecht bij bestuiving. |
Stamper Vrouwelijk geslachtsorgaan in een bloem, bestaande uit een stempel, stijl en vruchtbeginsel. |
Stijl Stuk van de stamper tussen de stempel en het vruchtbeginsel. |
Vruchtbeginsel Onderste deel van de stamper dat eicellen (vrouwelijke geslachtscellen van de plant) bevat. Uit het vruchtbeginsel kan na bevruchting een vrucht ontstaan. |
Zaadbeginsel Deel van het vruchtbeginsel, waarin zich een eicel bevindt die kan worden bevrucht. Uit het zaadbeginsel kan na bevruchting een zaad ontstaan. |
Meeldraad Mannelijk geslachtsorgaan in een bloem dat stuifmeelkorrels (mannelijke geslachtscellen van de plant) bevat. |