Uitwerkingen

2H07.E Uitwerkingen ..........................................................................................................

   

 

  1. Opgeteld: 21.350
    Dat is 21.350 : 7= 3050 per dag
  2. gem. 3.000 is 7 × 3.000 =2 1.000 in een week.
    21.000 – 11.990 = 9.010
    Dus nog 9.010 bezoekers op zondag.

 

   

 

  1. 7 + 7 + 8 + 3 × 5 + 3 × 5 = 52
    52 : 9 ≈ 5,78
  2. Je moet dan in het totaal 60 punten hebben, 60 : 10 = 6
    Dus je moet nog een 60 - 52 = 8 halen.

 

   

 

Totaal aan salaris: 7 × € 2450 = € 17.150
zes werknemers samen: € 17.150 – € 4.100 = 13.050
per werknemer: € 13.050 : 6 = € 2175,-

 

   

 

  1. 30 leerlingen
  2. Het laagste cijfer is een 2,6 en het hoogste cijfer is een 9,3
  3. 3 leerlingen
  4. 8 leerlingen
  5. Het gemiddelde is ongeveer een 7.

 

   

 

  1. 8 boten
  2. 11 minuten
  3. De vaartijd is 5 minuten.
    De boot van 18:50 uur komt om 18:55 uur aan, dus je moet pont nemen van 18:35 uur.

 

   

 

totaal: 3 × 1 + 5 × 3 + 7 × 5 + 11 × 7 + 3 × 9 = 157
gemiddelde ≈ 157 : 29 = 5,4 cm

 

   

 

  1. 1,80 + 1,65 + 1,76 + 1,55 + 1,58 + 1,85 + 1,79 + 1,73 = 13,71
    13,71 : 8 ≈ 1,71

 

   

 

  1. = 70%
  2. =2/3 ≈ 66,7%

 

   

 

  1. ≈ 16,7%
  2. ≈ 16,7%

 

10     

 

  1. 0,25 × 620 =155.
    Dus 155 kinderen hebben geantwoord dat ze het liefst sporten.
  2. Er zijn in totaal 620 kinderen ondervraagd.
    We hebben net berekend dat er 155 kinderen hebben gezegd dat ze het liefst sporten.
    Het aantal dat zegt dat ze in hun vrije tijd graag lezen is dan:
    620 − 155 − 160 − 40 − 195 − 39 = 31.
  3. × 100% = 5%.

 

11     

 

  1. Lees het antwoord af aan de gegevens:
    Er zitten 11 meisjes in de klas en 15 jongens.
  2. 80% van de jongens heeft minder ver gesprongen, dat zijn er 0,8 × 15 = 12.
    Er hebben dus 12 jongens minder ver gesprongen dan hij.
    Aflezen uit het steel-bladdiagram geeft dat Rick dan dus 4,5 meter heeft gesprongen.

 

12     

 

  1. Er zijn 20 resultaten, dus er hebben 20 mensen gegooid.
  2. De frequenties 1, 2, 3, 4 en 5 komen voor. Reken die om in procenten:
    × 100% = 5%.
    × 100% = 10%.
    × 100% = 15%.
    × 100% = 20%.
    × 100% = 25%.
    Dus bij de aantallen 5, 6, 12 en 20 hoort een frequentie van 5%, bij 0 en 4 hoort 10%, bij 2 en 10 hoort 15% en bij het aantal 7 hoort 25%.
    Het cirkeldiagram dat hier bij hoort is dan:


     
  3. *

 

 

13     

 

  1. De frequenties bij elkaar opgeteld is het aantal hoogspringers, en dat is:
    2 + 1 + 2 + 6 + 7 + 2 = 20.
  2. Dat is 180 cm.
  3. De gemiddelde spronghoogte zal onder de modale klasse liggen.
    Er is vaker een hoogte gesprongen die onder de modale klasse ligt dan een hoogte die er boven ligt.
  4. De totale spronghoogte van alle hoogspringers samen is:
    2 × 140 + 190 + 2 × 160 + 6 × 170 + 7 × 180 + 2 × 190 = 3410.
    De gemiddelde spronghoogte per persoon is dan 3410 : 20 = 170,5 cm.
    Dit ligt inderdaad onder de modale klasse van 180 cm.
       
  5. Er hebben 5 mensen lager gesprongen dan Tey.
    Dat is × 100% = 25%.