Heren en Horigen

De boeren die in een graafschap woonden, waren niet de baas over het land dat ze bewerkten. De baas van het land, een heer, was vaak een graaf of een ridder die in een kasteel woonde. De heren hadden zelf weinig tijd en zin om op het land te werken. Zij hielpen de keizer bij het besturen en oorlog voeren. Sommige boeren hadden erg weinig vrijheid. Zij ‘hoorden’ bij het land en mochten het niet verlaten of trouwen met een vrouw uit een ander gebied. Een deel van de oogst mochten de boeren houden. Maar een deel van de oogst moesten ze als belasting afstaan aan de heer. Op feestdagen moesten de boeren extra geschenken brengen, zoals een kip of eieren. Ook waren sommige boeren verplicht om allerlei klusjes te doen voor de heer. Boeren die weinig vrijheid kenden en ‘hoorden’ bij het land, noemen we horigen. In ruil daarvoor beschermde de heer de boeren als er gevaar was. Dat had de keizer zo in een wet geregeld.