Het begin van de Middeleeuwen leefden de mensen in een onzekere tijd, er waren vaak hongersnoden en oorlog. De boeren zochten bescherming bij de mensen van adel en werden horigen. Rond het jaar 1000 begint deze situatie te veranderen, dit komt door een aantal veranderingen:
Het drieslagstelsel werd uitgevonden. Dit houdt in dat de boer zijn land in drie stukken verdeelt. Eén deel gebruikt de boer van zomergraan, een ander deel voor wintergraan en het derde deel lag braak. Als een stuk land braak ligt dan wordt hier niets mee gedaan, zodat het kan herstellen. Dit wisselt zich elk jaar af. Dit zorgde voor meer oogst.
Men kwam er achter dat als je uitwerpselen van de dieren op het land strooiden, het land meer vruchtbaar werd. Dit zorgde voor meer oogst.
De keerploeg werd uitgevonden, deze ploeg kon dieper in de grond komen waardoor het zaaigoed dieper kwam te liggen en beter beschermd was tegen kou en droogte. Daarnaast werd de ploeg van ijzer gemaakt, in plaats van hout, hierdoor was de ploeg sterker. Ook dit zorgde voor meer oogst.
Deze verbeteringen zorgden voor meer oogst, hierdoor kwam er een productieoverschot. Er was meer dan genoeg eten om van te leven. Hierdoor kwamen er minder mensen om door hongersnood en kon de bevolking groeien. Er kwamen zelfs zoveel mensen dat niet genoeg werk was in het boerenleven. Veel boeren werden er op uit gestuurd om woeste gronden te ontginnen. Veel land in de Middeleeuwen was niet bewoonbaar, dit waren moerassen en bossen. Het bewoonbaar maken van deze stukken noem je ontginnen.