In de prehistorie hebben niet alleen maar jagers-verzamelaars geleefd. Ongeveer 12.000 jaar geleden veranderde het klimaat en werd het warmer en droger op aarde. Het lukte de mensen niet meer om zich te voeden met wat ze vonden in de natuur. Ze moesten op zoek naar een ander middel van bestaan.
Dit nieuwe middel van bestaan vonden ze ongeveer 10.000 jaar geleden in de groei van graan en andere gewassen. Mensen hebben waarschijnlijk zaden op de grond zien vallen waaruit nieuwe planten ontkiemden. Zij hebben geleerd hoe ze voor planten moesten zorgen. Ze leerden hoe zij deze planten moesten beschermen tegen vernietiging. Ook leerden zij welke plantsoorten en gewassen in welke seizoenen groeiden en rijp werden. Het verbouwen van plantsoorten en gewassen wordt akkerbouw genoemd.
Er was een tijd dat alle dieren in de wereld wild waren. Ongeveer 2.000 jaar nadat de akkerbouw opkomt, begint de mens ook met het temmen van dieren. Zij gebruiken de tamme dieren voor vervoer, voedsel, wol, melk of bescherming tegen vijanden. Voorbeelden van getemde dieren zijn honden, varkens, schapen, geiten en koeien. Het houden van dieren wordt veeteelt genoemd.
De genoemde veranderingen zorgden ervoor dat mensen zich gingen vestigen in een gebied. Ze konden niet meer zwervend door het leven trekken, omdat ze voor hun akker moesten zorgen. De samenleving van de jagers en verzamelaars veranderde in een landbouwsamenleving. Landbouw bestaat uit akkerbouw en veeteelt.
Meer weten? Bekijk dan de volgende video.