12. Hieronder zie je vijf zinnen. Geef per zin aan of de geldstroom die bij de zin hoort het saldo op de Nederlandse betalingsbalans positief of negatief beïnvloedt.
a. Het aantal Nederlanders dat naar Spanje op vakantie gaat, neemt sterk toe.
b. Steeds meer Nederlanders kopen een Japanse televisie.
c. Er is een Engels schip gezonken. Voor de berging van het schip wordt een Nederlands bedrijf ingeschakeld.
d. Het aantal buitenlandse schepen dat de Rotterdamse haven bezoekt, is ook dit jaar weer sterk toegenomen.
e. Een Nederlandse textielfabrikant besluit zijn bedrijf te verplaatsen naar Zuidoost Azië.