De beoordeling wordt vaak gedaan door twee KNHS juryleden, waarbij één extra jurylid de taak van arbiter op zich neemt. De arbiter is doorslaggevend, wanneer de jury niet tot een oordeel komt. Op kleinere concoursen kan het ook zijn dat er een eemansjury beoordeelt. De belangrijkste onderdelen in de beoordeling van de aangespannen sport zijn houding en beweging. Net als bij verschillende niveaus in de dressuur, wordt ook in de verschillende klassen van de aangespannen sport meer of minder verwacht van onderstaande onderdelen. Een paard dat zijn eerste concoursseizoen loopt, zal nog niet de houding en beweging laten zien zoals een paard op het hoogste niveau dat kan. De onderdelen komen voor een deel ook overeen met hoe een dressuurpaard een proef zou moeten lopen, het punt front is afwijkend. Het dressuurpaard hoeft niet zoveel front te maken als een tuigpaard dat moet doen. Ook de bewegingscriteria komen overeen met hoe een dressuurpaard zou moeten lopen, alleen duurt het zweefmoment van het tuigpaard vaak langer dan dat van het dressuurpaard en een tuigpaard beweegt met meer ‘actie’, buiging in de gewrichten, dan een dressuurpaard. De rijders nemen het tempo terug voor de bochten, maar het zweefmoment blijft langer in de wendingen dan bij het dressuurpaard. Het tuigpaard moet eigenlijk in een soort uitgestrekte draf door de wending heen, balans is dus heel belangrijk.
Een tuigtypisch paard.
Houding
Onder de houding vallen een aantal onderdelen, welke zijn opgenomen in de beoordelingscriteria:
Totaal lichaamsgebruik: het beeld moet er ongedwongen en harmonieus uitzien, daarbij moet het paard zijn rug niet strak houden. Wanneer het paard zijn rug iets bol maakt in plaats van hol, wordt de voorhand met de achterhand verbonden. Hierdoor kan losgelatenheid plaatsvinden waardoor het paard ontspannen arbeid kan verrichten.
Zelfhouding (front): hierbij moet de hals er bovenop staan, bijna verticaal. Daarbij moet het paard ook terugkomen in het front, hierbij moet hij de hals zo afbuigen dat de neus ongeveer 3 cm voor de loodlijn is. Neklengte is daarbij ook belangrijk, een korte nek zorgt voor weinig keelgangruimte wat voor een ‘opgekropt’ beeld kan zorgen. De bouw bepaalt dus ook hoe een paard kan terugkomen in het front. Er wordt graag een natuurlijke manier gezien, zonder teveel druk op de leidsels.
Lichaamshouding: balans en evenwicht is hierbij erg belangrijk. Er wordt graag een ‘bergop’ gaand beeld gezien. Dit kan tot stand komen wanneer het paard gaat ‘zitten’ in de achterhand en daardoor opstijgt/rijst in de voorhand. De schoft wordt als het ware omhoog gedrukt.
Stelling: wordt ook meegenomen in de beoordeling, stelling betekent dat het paard kijkt in de richting waar hij heen loopt. Hij moet op het rechte stuk dus ook recht zijn in de hoofdhouding. In de wendingen moet hij iets naar binnen kijken, ongeveer zo ver dat de rijder de binnenste oogklep net kan zien.
Acceptatie bit: ook wordt er gekeken of het paard het bit accepteert, of dat hij er last van heeft. Bijvoorbeeld een gesloten mond waarbij het paard licht schuimt of een vriendelijk orenspel, geven aan dat het paard het bit accepteert.
Onder de beweging vallen een aantal onderdelen:
De takt: dit is de gelijkmatigheid van de beweging naar afstand en tijd. Daarbij wordt er gekeken naar de bijbehorende balans en coördinatie van de gangen.
De regelmaat: dat is de gelijkmatigheid van de beweging naar afstand (iedere pas even groot).
Het ritme: dat is de gelijkmatigheid van de beweging naar tijd (iedere pas duurt even lang).
De ruimte van de beweging: dit wordt door een rustige bewegingsafloop mogelijk i.p.v. door snelheid. Onder een rustige bewegingsafloop wordt verstaan: het moment van optimale inbuiging van het achterbeen gevolgd door een maximale onderbrenging onder de massa.
Het zweefmoment: de tijdsduur van het moment dat het paard in elke drafpas met kracht loskomt van de grond. Bij de tuigpaarden wordt graag een duidelijk en lang zweefmoment gezien.