Een brug is een verbinding tussen twee punten die van elkaar gescheiden zijn door bepaalde redenen.
Dit kan zijn door water, een ravijn, een spoorweg enz. Vroeger ontstonden bruggen door natuurverschijnselen. Een omgevallen boom kon gebruikt worden als brug. Soms werd er een brug gevormd door de wind. De wind sleept rotsen dan in een bepaalde vorm tussen twee oevers. Omdat niet altijd zulke bruggen bleven staan moesten we bewoners iets anders verzinnen. Ze verzonnen een constructie waarbij ze stenen tegen elkaar gingen stapelen en zo een brug vormden. Men leerde ook van lianen en touw kabels te vlechten waardoor ze hangbruggen konden maken. 
Omdat Nederland een waterland is maken wij veel gebruik van verschillende soorten bruggen voor verschillende doeleinden zoals een scheepbrug, ophaalbrug, draaibrug enz.
Een brug weegt duizenden kilo’s. Hierom moeten oevers waar de brug tussen komt verstevigd worden. Het verstevigen gebeurt door het gebruiken van landhoofden. Dit zijn steunpunten van beton. Ze liggen voor een deel in het water, vlakbij de oever.
Pijlers zijn steunpunten voor de brug in het water. Hoe langer een brug is, hoe meer pijlers er nodig zijn om de brug te ondersteunen. De landhoofden en pijlers samen heten de onderbouw van een brug. Alles wat daar boven op komt heet de bovenbouw van een brug.

Maandenlang doen ingenieurs onderzoek voordat ze beginnen aan het bouwen van een brug. Deze ingenieurs hebben gestuurd voor techniek. Ze onderzoeken hoe lang, hoe zwaar en hoe breed de brug moet worden. Ook onderzoeken ze van wel materiaal een brug gebouwd moet worden. Daarna wordt een brug eerst in het klein gemaakt. Hier worden proeven mee gedaan om te testen of de brug niet gaat trillen met slecht weer, ook kijken ze of het materiaal van de brug de kou en warmte aan kan. Hierna gaan bouwvakkers aan het werk om daadwerkelijk de brug te maken.