Past simple
Gebruik: Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu afgelopen is.
Signaalwoorden: yesterday, last week, a month ago, in 2011, etc.
Hoe?
Voorbeeld: regelmatig werkwoord to work
I worked | we worked |
you worked | you worked |
he/she/it worked | they worked |
Voorbeeld: onregelmatig werkwoord to eat
I ate | we ate |
you ate | you ate |
he/she/it ate | they ate |
Theory: Book A chapter 2.3 p.55
Exercises:
Past continuous
Gebruik: Om handelingen en gebeurtenissen te beschrijven die op een bepaald moment in het verleden aan de gang waren. In het Nederlands zeg je: was aan het /waren aan het.
Signaalwoorden: yesterday morning, last Tuesday at 10 o’clock. De signaalwoorden laten dus zien dat het om een specifiek tijdstip in het verleden gaat.
Hoe? was/were + werkwoord + -ing
Voorbeeld: werkwoord to sleep
I was sleeping | we were sleeping |
You were sleeping | you were sleeping |
He/she.it was sleeping | they were sleeping |
Theory: Book A chapter 5.3 p.173
Exercises: