Lesson 4

Past simple

Gebruik: Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu afgelopen is.

Signaalwoorden: yesterday, last week, a month ago, in 2011, etc.

Hoe?    

Voorbeeld: regelmatig werkwoord to work

I worked we worked
you worked you worked
he/she/it worked they worked

 

Voorbeeld: onregelmatig werkwoord to eat

I ate we ate
you ate you ate
he/she/it ate they ate

 

 

Theory: Book A chapter 2.3 p.55

Exercises:

 

Past continuous

Gebruik: Om handelingen en gebeurtenissen te beschrijven die op een bepaald moment in het verleden aan de gang waren. In het Nederlands zeg je: was aan het /waren aan het.

Signaalwoorden: yesterday morning, last Tuesday at 10 o’clock. De signaalwoorden laten dus zien dat het om een specifiek tijdstip in het verleden gaat.

Hoe? was/were + werkwoord + -ing

Voorbeeld: werkwoord to sleep

I was sleeping we were sleeping
You were sleeping you were sleeping
He/she.it was sleeping they were sleeping

 

 

Theory: Book A chapter 5.3 p.173

Exercises:

 

puzzle

What did you do.....

Bron