Wat weet ik al?
De persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (pv - tt - ev) heeft twee vormen.
1. De stam. Deze vorm maak je door van het hele werkwoord (infinitief) -en af te halen.
Voorbeelden: lopen – lop; bonzen – bonz; rennen – renn.
Vaak moet je een kleine aanpassing doen om van de stam de ik-vorm te maken:
lopen – lop – ik loop; bonzen – bonz – ik bons; rennen – renn – ik ren
De stam gebruik je:
• bij ik: Ik loop.
• bij je of jij achter de persoonsvorm: Bons jij?
• bij de gebiedende wijs: Ren!
2. Stam + -t gebruik je:
• bij je of jij voor de persoonsvorm: Je loopt.
• bij hij: Hij bonst.
In plaats van hij kan ook zij staan. Of de vader, het kind enzovoort.
Nieuwe stof
De persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud (pv– tt – mv) ziet er hetzelfde uit als het hele werkwoord (infinitief).
Voorbeelden: Wij lopen. Jullie bonzen. Jullie rennen.