Een nieuw soort samenleving Tot de negentiende eeuw waren er in Nederland en Europa landbouw-stedelijke samenlevingen. Door te doen aan landbouw en handel kwamen mensen aan eten. Na 1800 veranderde dat snel. Met de komst van machines en fabrieken ontstond er een industriële samenleving. Industrie werd het belangrijkste middel van bestaan. Dorpen en steden groeiden snel door de komst van fabrieken en arbeiders. Ook het landschap veranderde door de aanleg van kanalen en spoorwegen. Die waren nodig voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten. |
Opdracht 1
Lees de tekst ‘Een nieuw soort samenleving’ en bekijk de afbeelding.
Geef antwoord op de volgende vragen.
Alleen maar slechter De tijd tussen 1750 en 1850 wordt de industriële revolutie genoemd. Met de komst van fabrieken werd het leven voor een groot deel van de bevolking niet beter, maar eerder slechter:
Tegen het einde van de negentiende eeuw kwamen er steeds meer protesten. Arbeiders richtten vakbonden en politieke partijen op. Zo probeerden ze hun leef- en werkomstandigheden te verbeteren. |
Opdracht 2
Lees de tekst ‘Alleen maar slechter’
Opdracht 3:
Vul de tekst aan. Gebruik de volgende woorden.
fabrieken - 6 - kinderarbeid - partijen - vakbonden - ongezond - arbeiders - ongelukken - 16 - loon - vrouwen
Het leven van een [.A.] was erg zwaar.Ze werkten in [.B.] Soms wel [.C.] uur per dag. Mensen moesten ook op zaterdag werken. Ze Cwerkten dus [.D.] dagen per week. De arbeiders kregen ook weinig [.E.] Daarom moesten de [.F.] en de kinderen ook werken in de fabriek. [.G.] was in die tijd dus normaal. Het werken in de fabriek was erg [.H.] door de vieze lucht en de herrie. Ook gebeurden er vaak [.I.] Later werd het leven van de arbeiders iets beter. Politieke [.J.] konden nieuwe wetten maken. [.K.] organiseerden stakingen zodat de rijke directeuren wel moesten luisteren.
Opdracht 4.
Zoek op internet een afbeelding van een weefmachine die door stoommachines werden aangedreven.
Extra opgaven:
Bekijk nu ok de volgende videoclip op de website van SchoolTV.
Extra opdracht 1:
Waar of niet waar?
Het werken in de fabrieken werd veel door kinderen gedaan?
Het werken in de fabrieken was veilig?
Arbeiders woonden in kleine huisjes met voor iedereeen een eigen kamer?
Opdracht 2:
Geef antwoord op de volgende vragen:
a. Wat waren de vershillen tussen arm en rijk?
b. Waarom durfden mensen niet te klagen over de slechte werkomstandigheden?
c. Wie kwamen er op tegen de slechte werkomstandigheden.
d. Wie gaat de werkomstandigheden onderzoeken.
e. Welke regels worden er opgesteld door de regering?