Voor de toets moet je onderstaande begrippen kennen en antwoord weten op onderstaande vragen.
De titel van Tijdvak 8 is: Burgers en stoommachines.
Kinderarbeid Omdat de lonen laag waren, telde elke cent die verdiend kon worden mee. Het gevolg was dat ook veel kinderen in de fabrieken werkten. In sommige fabrieken waren kinderen zelfs heel gewild omdat hun kleine handjes geschikt waren voor dat soort productie. |
Gevolgen van de industrialisatie, leefomstandigheden De arbeiders kwamen vaak in kleine, slechte woningen terecht, waar ze met grote gezinnen woonden. Er was geen riolering of stromend water en vaak ook geen daglicht of ventilatie. De slechte woonomstandigheden leidden tot veel ziektes. Langzaam zagen steeds meer mensen hoe erg deze sociale kwestie was en probeerden ze er iets aan te doen. |
Een politieke partij is een groep mensen die dezelfde ideeƫn hebben. Een partij wil bijvoorbeeld dat er meer bomen komen. Een andere partij wil juist dat er meer straten komen en vindt de bomen niet zo belangrijk. alle partijen hebben een verkiezingsprogramma. Dat is geen leuk televisieprogramma, maar een stapel papier. In het verkiezingsprogramma staan alle mooie plannen opgeschreven. Hoe meer burgers er op een partij stemmen, hoe meer plannen ze kunnen uitvoeren. |
Vakbonden. Een vakbond komt op voor jouw belangen op het gebied van werk en inkomen. |
Een stoommachine is een machine die stoom omzet in een beweging. |
Door de industriƫle revolutie groeiden de steden. Er was minder werk op het platteland. Kleine bedrijfjes op het platteland konden niet meer op tegen de grote bedrijven in de stad. De fabrieken werden bij de steden gebouwd. Steeds meer mensen verhuisden daarom naar de stad. |
Productieweg. De weg die een product doorloopt van grondstof tot eindproduct noem je de productieweg van het product. |
Een bedrijfskolom geeft aan welke bedrijven in de productieweg voorkomen. Het kenmerk van een bedrijfskolom is dat elk bedrijf een stuk waarde toevoegt. Het eindproduct komt steeds meer in zicht. |
Productiefactoren. Alle dingen die je nodig hebt om te produceren, noemen we productiemiddelen. De productiemiddelen kun je verdelen in de drie productiefactoren.
|
Productiefactor natuur Onder de productiefactor natuur vallen alle grondstoffen die nog niet zijn bewerkt door mensen. Het komt net uit de natuur. Bijvoorbeeld: hout, ijzererts, graan, vlees, enzovoort. |
productiefactor arbeid Onder arbeid valt al het menselijk werk: de monteur, de manager, de chauffeur, enzovoort. |
productiefactor kapitaal. Onder kapitaal vallen alle hulpmiddelen: de gebouwen, de computers, de hamer, de internetverbinding, de elektriciteit, enzovoort. |
Kinderwet van Van Houten. De Kinderwet van Van Houten (uit 1874) verbood de arbeid van kinderen tot twaalf jaar in werkplaatsen en fabrieken. Landarbeid door kinderen was nog niet verboden. Wie waren er niet blij met de Kinderwet? |
Leerplichtwet. De Leerplichtwet van 1900 maakte een definitief einde aan de kinderarbeid. Vanaf dat moment waren de ouders verplicht hun kinderen van zeven tot en met twaalf jaar naar school te sturen. |
Revolutiejaar 1848 Het jaar 1848 was een onrustig jaar in Europa. In Frankrijk eiste het volk hervormingen. Het volk wilde de macht van de vorst verminderen. Dit leidde tot opstanden in Parijs. |
J.R. Thorbecke Thorbecke mocht in opdracht van Koning Willem II de nieuwe grondwet ontwerpen. |
Nederlandse grondwet 1848 De grondwet van 1848 legde de basis voor de moderne parlementaire democratie. Toch was er nog een belangrijk verschil met de moderne politiek: het ontbreken van algemeen kiesrecht. |
kiesrecht. De regering wordt gekozen door de burgers. In de 19e eeuw mochten alleen mannen van 23 jaar en ouder die voldoende belasting betaalden hun stem uitbrengen.Nu mag iedereen met een Nederlandspaspport boven de 18-jaar stemmen. |