2. Lidwoord

In de Nederlandse grammatica kennen wij drie verschillende lidwoorden:

Deze drie lidwoorden kunnen we verdelen in twee soorten. De eerste soort is het bepaalde lidwoord. Hier horen de lidwoorden de en het bij. Het lidwoord de staat voor alle mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, denk hierbij aan de man en de vrouw. Het lidwoord het, staat voor alle onzijdige zelfstandige naamwoorden, denk hierbij aan het kind. Allebei deze lidwoorden geven een specifiek iets aan.

De tweede soort is het onbepaalde lidwoord, hieronder valt het lidwoord een. Dit lidwoord kan voor alle zelfstandig naamwoorden staan zoals, een huis, een aap, een brommer, een ster.

Het verschil tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord is dat bepaalde lidwoorden een specifiek iets aangeven en onbepaald lidwoord doen dit niet. Lees maar eens de volgende twee zinnen.

1. Ik was gaan lopen met een hond van Mark.

2. Ik was gaan lopen met de hond van Mark.

Wat valt je op? In de eerste zin lees je dat iemand is gaan lopen met een hond van Mark. Je weet niet precies met welke hond van Mark. Misschien heeft Mark wel meerdere honden? Je weet als lezer dus niet precies om welke hond het gaat.

In de tweede zin krijg je wat meer informatie. Je weet dat iemand is gaan lopen met de hond van Mark. Je weet ook bijna zeker dat Mark maar één hond heeft en dat de persoon daarmee is gaan lopen.

 

 

Klik op volgende en ga verder voor de oefening.