Begrippenlijst

Grondwet
Wet waarin staat hoe het land geregeerd wordt en wat de rechten en plichten van de burgers zijn. In 1848 schreef J.R. Thorbecke de eerste Nederlandse Grondwet.
Schoolstrijd
In een liberale wet stond dat alleen openbare scholen geld van de staat kregen. Daar waren de protestanten het niet mee eens. De confessionele scholen moesten ook geld van de staat kunnen krijgen. Er ontstond een strijd tussen de confessionele partijen en de liberale en socialistische partijen.

Socialistische politieke partijen
Zij willen gelijkheid in de maatschappij bereiken via het parlement. De eerste twee socialistische politieke partijen waren de SDB (Sociaal Democratische Bond) en de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij).
Liberalisme
Het liberalisme is een stroming in de maatschappij die ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het heeft als uitgangspunt de vrijheid van het individu. Dit betekent dat de overheid zo min mogelijk moet ingrijpen in de economie en het maatschappelijk leven.
Algemeen kiesrecht
Het recht van alle meerderjarige (18 jaar en ouder) burgers om te mogen stemmen.
Politieke stroming
Denkrichting over hoe de samenwerking van mensen in staatsverband georganiseerd zou moeten worden.
Revolutie
Plotselinge opstand van het volk of een plotselinge verandering. Poging om de macht te grijpen in een land.
Sociale kwestie
Arbeidersvraagstuk: Arbeiders werkten en leefden in de 19e eeuw in armoedige omstandigheden en er was veel werkloosheid. Ze moesten het beter krijgen.
Sociale wetten
Wetten die de werk- en leefomstandigheden van mensen moeten verbeteren. Zoals: Kinderwetje van Van Houten (1874), de Arbeidswet (1889), de Wet op leerplicht (1901), de Woningwet (1901) en de Ongevallenwet (1901).
Protestante politieke partijen en
Katholieke politieke partijen
Politieke partijen die hun politiek baseren op het geloof. De eerste protestante politieke partij was de ARP (Antirevolutionaire Partij). De eerste katholieke politieke partij was de RKSP (Rooms-Katholieke Staatspartij).